Ik hoor voor het eerst Limburgse klanken en "langs" waar ik "naast" verwacht
Op een dag mochten de retoricaleerlingen naar een "voorlichtingsdag" aan de Leuvense universiteit. Ik ging er naartoe met enkele klasgenoten. Hoewel ik in Leuven geboren was en er toch een poosje had geleefd, had ik nooit een idee gehad van hoe de “universiteit” eruit zag. Die bleek niet, zoals ik vermoedde en later bijvoorbeeld in Madrid zou zien, gecentreerd op één campus. Nee, in feite was de universiteit verdeeld over de hele stad. De faculteiten lagen her en der, de aula’s ook. Eigenlijk een heel gezellige boel, maar ik verloor wel mijn vriendinnen uit het oog: zij wilden immers andere voorbeeldcolleges volgen dan ik.
Terwijl ik mijn weg zocht naar de cursus “geschiedenis”, gemeenschappelijk college voor al wie de richting “letteren en wijsbegeerte” volgt, besefte ik dat ik te lang had getreuzeld en dat ik te laat zou aankomen.
Toen gebeurde het: een mooie, donkerharige jongen sprak mij aan.
In zulk zuiver en mooi Nederlands dat ik perplex stond. Dit was echt een heel andere taal dan wat ik had leren napraten in Antwerpen en omstreken! Hij ging (rende in feite) ook naar de les “geschiedenis”.
Omdat we allebei echt op het punt stonden de voorbeeldles te missen, heeft hij mij bij de hand genomen en “meegesleurd” om te proberen op tijd te komen. En ondertussen praatte hij in zijn mooie taal.
Wat vond ik de klanken die hij voortbracht zuiver en mooi. Zulk mooi Vlaams (in feite was het, op een lichtjes zangerige toon na, een zuiver Nederlands, hij gebruikte zelfs de “jij”-vorm, maar de “g” sprak hij zacht uit, op z’n Vlaams) had ik nooit gehoord. En ik besefte meteen dat het Nederlands (of beter het “Schoon Vlaams”) dat ik in en rond Antwerpen hoorde, dat taaltje dat me zo vlot leek dat ik het wilde nabootsen in feite afschuwelijke klanken voortbrengt.
De jongen bleek uit Limburg te komen, de provincie waaruit mijn grootouders van vaders kant ook afkomstig waren.
Waarom spraken die grootouders van mij en hun familie (ik was al wel eens naar verre familie van mijn Nany in het Limburgse Ulbeek geweest en daar werd ook Frans gesproken met ons) dan Frans en niet dat mooie Nederlands, vroeg ik me af.
Veel later kreeg ik een antwoord op die vraag, geformuleerd door de collegevriend van papa, André, die nu al langer dan veertig jaar één van mijn beste vrienden is. Zijn (bourgeois) Limburgse moeder had hem in het Frans opgevoed omdat ze niet wilde dat hij één van de Limburgse dialecten zou "brabbelen". Dat argument begrijp ik. Maar ik denk nu dat zijn antwoord niet helemaal eerlijk was. Dat hij vooral het Vlaamse meisje dat ik opnieuw was geworden niet wilde kwetsen en dat de echte reden waarom hij en mijn vader in het Frans werden opgevoed, is dat Frans toen de taal was van de “bovenlaag”.
Maar wat André over dialecten zei, bleef in mijn hoofd spoken. Hoewel ik heel goed kan verstaan dat mensen hun dialect koesteren - dat is nu eenmaal de taal waarmee ze zijn opgegroeid - heb ik bepaalde bezwaren tegen het verder gebruik ervan, precies omdat dialect te plaatselijk is. Ik heb ooit gelezen dat Gezelle het vervangen van dialect door standaard Nederlands geen goed idee vond: om te spreken met mensen buiten hun dorp of gemeenschap, konden Vlamingen immers terugvallen op Frans. Dat konden ze inderdaad, tenminste degenen die een beetje fatsoenlijke opleiding hadden gekregen. Maar wat was het resultaat: hun Vlaams bleef beschouwd worden als een "brabbeltaaltje". Zelfs de grote auteur Marguerite Yourcenar verbond in haar heel bekende roman “L'oeuvre au noir” het Vlaams met het adjectief “brabbelend”. Toen ik het boek las, schokte die uitspraak me. Nu begrijp ik die: als je van het ene dorp naar het andere reist, en constant met een andere “taal” wordt geconfronteerd, dan lijkt het allemaal wel op gebrabbel!
We liepen zo hard als we konden, de Limburgse jongen en ik: hij sleepte mij letterlijk voort! En we haalden net op tijd het voorbeeldcollege. Toen we de aula binnengingen zei hij: ‘Je komt toch “langs” mij zitten hé?’
Oei, dacht ik, en zijn Nederlands kreeg een deukje! “Langs” betekent “le long de” in het Frans, dus “aan de zijde van en parallel met”. Hij wilde toch niet dat ik zijn houding en gebaren zo fel nabootste dat ik constant “parallel” stond, zat, of lag met hem? Veel later heb ik begrepen dat Limburgers “langs” gebruiken als ze “naast” willen zeggen. Misschien omdat ze liever “langs elkaar liggen" dan “naast” elkaar zitten?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten