3 juni 2008, dinsdag
Gisteren zijn we vertrokken, maar pas om 13 uur 25. Op het laatste nippertje besliste Roger immers dat we toch korrels bij zouden kopen voor de schapen: hij was bang dat, nu ze met zoveel in de wei grazen, het gras niet zal volstaan voor een maand. Omdat de winkel waar hij dat wilde kopen pas na de middag open was, konden we pas rond 13 uur beginnen inladen. Nadat Roger ook Pamphileke nog een flesje had gegeven. Nu wordt dat lammetje dus echt gespeend en ik zit me al twee dagen af te vragen of hij dat niet erg vindt. Ach, ik verpersoonlijk dat diertje te veel waarschijnlijk... Getuige de fout die ik maakte: het lammetje werd ineens ‘hij’.
Toen we vertrokken, was het rond de 28°C, maar bewolkt. Op de snelweg naar Namen vielen de eerste regendruppels.
Rond 15 uur begon het feller te regenen en we zagen enkele bliksems in de verte. De temperatuur daalde meteen tot 18°C.
We reden deze keer niet via Vresse maar langs Bouillon. Om 15 uur 35 reden we de Franse Ardennen binnen.
Ik had al wat gegeten in de auto, maar om 15 uur 50 stopten we voor onze echte picknick. De temperatuur was weer opgelopen tot 21°C. We aten brood en beleg en stelden Matilleke, onze GPS, in op Clamecy.
Daar hadden we vorig jaar immers onze eerste nacht doorgebracht, de camping bood ruime percelen en het stadje, dat we maar heel even bezochten, leek mooi. Als we tot daar geraakten, wilde we er vandaag even wat langer in rondlopen.
En rond 16 uur 15 reden we voort. De heuvels, bosjes, dorpen, weiden, riviertjes, het zo bekende landschap, deden me deze keer denken aan de tekening van Marie-France Goffin in mijn kinderpoëzieboek.
Langs de weg (we hadden al een poosje de autosnelweg verlaten) bloeiden veel wilde rozen en vlier.
We kwamen langs veel bekende plekken: Sommepy, het monument van Navarin, Suippes, enz. maar deze keer stopten we nergens.
En dan reden we de Champagne binnen: weidse vlakten, velden en weiden, en geregeld windturbines.
Na Troyes nog een korte halte om 19 uur, om wat brood met salami te eten en naar toilet te gaan.
Weldra werden de heuvels hoger. Boven op de toren van een dorpskerkje herkenden we een enorm Christusbeeld (waarvan we vroeger dachten dat het boven op een heuvel stond).
En we reden de Bourgogne binnen onder de eerste nieuwe regendruppels. Weer zakte de temperatuur tot 18°C.
Er was een omleiding via Tonnerre, die ons een dertigtal kilometer kostte, daarom besloten we in Tonnerre, waar we rond kwart over acht aankwamen, een camping te nemen.
Toen ik ons ging inschrijven, en mijn identiteitskaart gaf, vertelde de receptioniste me dat ze net als ik op 22 november was geboren. We betaalden 12,05 euro voor één nacht.
Het uitpakken van onze spullen en het opzetten van de tent duurden deze keer nog geen kwartier. Echt praktisch die Quechua-tent! En ik heb er heel goed in geslapen. Deze nacht droomde ik dat ik een nest bouwde: waarschijnlijk doordat we in zulke kleine, knusse tent lagen.
Maar gisteren, na onze laatste maaltijd (een rest linzensoep van zaterdag – ik had vrijdag speciaal konijn voor twee dagen gemaakt en de helft ingevroren, maar toen bleek dat er zaterdag zoveel van de die dag bereide linzensoep overbleef, bedachten Roger en Zeger dat ik beter dat meenam en het konijn in de diepvriezer zette voor als we weer thuis kwamen), zijn we in de auto gaan zitten: het was echt te koud geworden.
De camping in Tonnerre viel goed mee: ruim, netjes (we waren er vroeger al wel geweest met Elvira en Zeger).
Ik heb wat zitten lezen; en gedroomd: gedacht aan de kinderen, aan Pamphile, aan tante Laure, want ik vrees een beetje dat we haar niet meer zullen terugzien. En aan het feit dat we nu waarschijnlijk niet langs Clamecy zouden gaan.
Deze morgen zijn we vertrokken rond 10 uur. Roger kent nu de knepen goed en de tent was in nog geen twee minuten opgeplooid.
Terwijl ik mijn toilet ging maken (in Tonnerre zijn er afgesloten badkamertjes: leuk!) had Roger alles ingeladen, met als gevolg dat we rechtstaande moesten ontbijten.
Maar kom, we zouden nog voldoende neerzitten deze dag.
Tonnerre lijkt me een vrij mooie stad. Moet ik onthouden voor een volgende keer (net zoals ik dat met Clamecy vorig jaar heb gedaan dus!:-)
Onder een bewolkte lucht reden we door de Chabliswijngaarden: kilometers heuvels met wijnstokken. Verder werden de heuvels meer bebost. We waren toen vlak bij Auxerre. Terwijl we de stad doorkruisten, stelde ik weer eens vast dat ons huis in Frankrijk helemaal niet zou misstaan. Hier konden alle huizen, deuren en raamkozijnen ook wel een likje verf gebruiken.
Na Auxerre (en langs de weg een opvallend kleine windmolen) werd het landschap vlakker. Nog steeds een bewolkte lucht.
In Courson les Carrières was het plotseling nog maar 15°C. Er viel een fijne motregen.
Nadat we even zijn gestopt om te tanken (nog duurder dan bij ons) begon het ineens feller te regenen en daalde de temperatuur tot 12°C.
Matilleke begon regelmatig uit te vallen (‘calibratiefout’ gaf het scherm aan, ofwel ‘CD niet leesbaar’). Vervelend want ik moest er weer de kaarten bijhalen en dat betekent bril op, bril af.
Stipt om 12 uur 45 stopte de regen. Op de radio hoorden we een debat over de oorzaken van de felle regen en onweer overal in Frankrijk. Overal, behalve aan de Atlantische en Middellandse zeekust. Dat beloofde!
Even later reden we de Auvergne binnen. We reden over de Allier, zeer modderig nu.
En we namen richting Montluçon om de autosnelweg op te rijden. Op die weg naar de autosnelweg reden ontzettend veel vrachtwagens en gedurende een goede 30 kilometer vorderden we heel traag. Later zou ik inzien dat we beter verder waren gereden tot Vichy en daar de autosnelweg opgereden. Ik mis Matilleke!
En het regende weer. Om 14 uur 10 reden we de autoroute à péage op. En even later, als de lucht weer opklaart, stoppen we aan een ‘aire de repos’ om iets te eten.
We waren vlak bij de ‘Parc naturel des volcans d’Auvergne’ en wat later zag ik aan de horizon de ‘chaîne des Puys’ opdoemen. Het gaat dan wel sneller op zulke wegen, maar ik heb weer even heimwee naar onze trage reizen van vroeger. We zagen veel meer... Maar kwamen ook altijd doodmoe op een camping aan na een dagje reizen. En geraakten niet zo heel ver.
We stopten deze keer niet in Clermont-Ferrand.
Op de radio was er nu een uitzending waarin een dokter en een seksuologe raad gaven aan luisteraars met erectie- en andere seksuele problemen. Ongelooflijk, zulke uitzendingen had ik bij ons nog nooit gehoord!
De regen begon nu met bakken uit de lucht te vallen. Ik hoor mijn mobieltje weerklinken. Ik vrees even slecht nieuws over tante Laure, maar het is een berichtje van mama. Noodweer in Limburg, en Heers zou weer getroffen zijn. Gelukkig heb ik mijn GSM-nummer aan Marie-Claire gegeven: als er bij ons iets loos is, zal ze wel SMS-en.
Ik heb mama deze avond pas geantwoord: onderweg was dat moeilijk met al die kaarten op mijn schoot.
In feite wilden we naar Albi gaan, maar al die berichten over het weer deden ons van gedachte veranderen. En toen Matilleke eindelijk weer functioneerde, stelden we haar in op Béziers of omstreken.
Nadat we onze péage betaald hadden, kwamen we in ‘Le Larzac’ terecht, een immense hoogvlakte. En reden we de Languedoc-Roussillon binnen. Prachtige landschappen, rotsige bergen, cirque de Navacelles, herinneringen! We namen de afrit naar Lodève omdat we op de kaart gezien hadden dat daar een camping was. Het landschap is zo mooi, de lucht ineens zo opgeklaard, dat we het allebei zien zitten om daar een dagje te verblijven. In het mooie stadje kopen we een krant. En we vragen naar de camping. Met een zuiders accent wordt ons duidelijk gemaakt dat als er al een camping is, die misschien niet open is. We krijgen wel een folder over de stad en de streek en zoeken daarin. Er wordt niet over een camping gerept.
Dus rijden we verder naar Clermont l’Herault waar de kaart ook een camping aangeeft (we zaten dichtbij Pézenas, maar wilden dit jaar wel eens wat anders). Weer geen camping te vinden.
Dus werd het toch Pézenas, waar we om 20 uur aankwamen.
Grotere kaart weergeven
De camping leek gesloten. Tot ik merkte dat ik de bareel vanzelf open kreeg. Ik liep naar de receptie, waar geen teken van leven meer was. Toch stonden er tenten en caravans. Dus belde ik aan bij de uitbaters en de man kwam ons in kamerjas inschrijven. Hij herkende ons en vertelde dat tot vorige zondag hier ook de regen met bakken uit de lucht viel, en dat weken aan een stuk.
We waren weer ontzettend snel geïnstalleerd, aten voor onze tent (erwtensoep uit een pakje, gevulde wijnbladeren uit blik, tomaat, komkommer en jamon serano) en daarna kropen we toch weer in de auto – weer te koud – waar ik dit schrijf bij een glaasje wijn.
4 juni 2008, woensdag
De wind raasde door de populieren toen ik gisteren nacht in slaap viel en ik werd wakker met hetzelfde geluid. Dat nochtans een goede nachtrust niet in de weg heeft gestaan.
Vandaag was het schitterend weer (rond de 25°C) maar nog steeds heel winderig.
Na ons laat ontbijt reden we langs wijngaarden en later door een vlakte met lage vegetatie naar Vias, een kleine stad bijna aan de kust. Het viel ons op hoeveel campings we wel ontmoetten onderweg terwijl we gisteren tweemaal bot vingen.
Grotere kaart weergeven
Vias is een typisch Zuiderse stad, met smalle straten, palmbomen en platanen, en een grote gotische Sint-Jan de Doperkerk in basaltsteen, net zoals de omlijsting van veel huisdeuren. Die steen zou afkomstig zijn van een uitgedoofde vulkaan, Roquehaute. Roger hoopte even ergens een aanwijzing te vinden naar de locatie van die vulkaan, maar tevergeefs.
In een parkje at ik wat brood met kaas en daarna besloten we terug te gaan naar Pézenas.
In feite ben ik heel blij dat we toch weer in dit stadje zijn terechtgekomen. Ik schreef het al de twee vorige jaren: ik begrijp niet dat ik, die niet graag winkel, hier maar niet genoeg kan krijgen van het kuieren in de winkelrijke straatjes.
Deze stad heeft natuurlijk een heel eigen charme.
Eerst deden we wat boodschappen in een Lidl. Ik kocht wat eten voor morgen avond; deze avond dachten we in het campingrestaurant te eten.
We brachten onze koopwaren naar de camping en gingen terug naar het centrum van Pézenas.
Eerst dronken we een biertje op hetzelfde terras als waar we in 2006 zaten met Strobi (die een opleiding volgde in Montpellier). Toen vermoedde ik zeker niet dat dit een van de laatste keren zou zijn dat ik hem ontmoette – omdat Elvira hem kort daarop zou verlaten.
Het biertje dat we bestelden bleek een halve liter te zijn, en dan nog Heineken: flauw van smaak. Maar het leste onze dorst. We betaalden wel 4 euro per glas.
Daarna hebben we een paar uur gekuierd in de straatjes van Pézenas. Ik ga hier niet alles herhalen – zie reisdagboeken van de twee vorige jaren. Ik vond wel, zoals telkens als ik hier ben, dat de stad iets bedwelmend heeft: die prachtige particuliere hotels in de smalle straatjes, die geuren die overal hangen, die schilders, beeldhouwers, ambachtslui die hun creaties verkopen in de vele kleurrijke winkeltjes, de mooie binnenpleinen van paleisjes, de muzikanten – deze keer, op de binnenplaats van het mooiste paleis, een cellospeler die me aan Suzanna deed denken.
Op een andere binnenplaats stond een mooie jonge man te boetseren: een buste van Molière. We stapten er binnen en hij legde uit: ‘Dat is Molière!’ (het toneelgezelschap van Molière vertoefde destijds in Pézenas en overal zie je beelden van die schrijver). Ik antwoordde dat ik het inderdaad zag. En hij: ‘Is het echt gelijkend? Want ik zie het zelf niet goed, heb mijn bril niet bij, en ik maak het uit mijn hoofd, volgens de vele beeltenissen die ik hier van hem heb gezien.’
Ik stond paf, want het was inderdaad zeer gelijkend.
We babbelden een beetje. Hij is een Pool die zeer goed Frans sprak, en ook Spaans want hij had een jaar in Madrid gewoond. Nu probeerde hij wat geld te verdienen met beeldhouwwerken te maken naar foto’s. Toen hij vernam dat we Vlamingen waren, vroeg hij of België snel zou splitsen. Ik legde hem summier het probleem van de Vlamingen uit (en vroeg aan Roger om mij te verbeteren als ik het verkeerd deed, want ik ben geen politicoloog). De jonge Pool begreep de toestand. Hij had vrienden in Genk, ook Vlamingen. En tot slot gaf hij mij zijn e-mailadres. Voor als ik wilde een beeldhouwwerk laten maken naar foto’s.
Toen we uiteindelijk weer op de camping kwamen, bleek het restaurant niet open deze avond. Dan maar gegeten wat ik voor morgen had voorzien: wat olijven, wat soep uit een pakje, worst en sla van geraspte wortelen en knolselder. En het was zelfs te veel voor mij.
Deze morgen een SMS van Elvira: morgen gaat ze kayakken met Geert. Zouden ze dan een vrije dag hebben?
Roger wil morgen naar Spanje rijden, naar Zaragoza.
5 juni 2008, donderdag
We vertrokken rond half elf deze morgen, via de autosnelweg naar Béziers en Perpignan. Zoals tijdens de hele nacht waaide het fel en op de snelweg voelde je serieuze windstoten. Het was vreselijk druk: de ene vrachtwagen na de andere. We reden het departement Aude binnen en de achtereenvolgende uitritten brachten allemaal herinneringen naar boven aan vroegere reizen, met Roger en de kinderen, met Dirk Lambrechts zaliger, Anny en Carl Allan Teller én Gaëtan van Landeghem: Collioure, Port-Vendres, Argeles, Prats de Mollo.
Rond de middag reden we Spanje binnen en rond 12 uur 30 stopten we voor een picknick: de rest van de worstjes en van de wortel-knolseldersla van gisteren met brood.
Vermits de autosnelweg naar Zaragoza een bocht maakte tot dichtbij Barcelona stelde Roger voor om uit te kijken naar een camping in die buurt en een dagje Barcelona te bezoeken. ‘Jij hebt die stad inderdaad nog niet gezien!’ zei ik. En Roger antwoordde: ‘Dat klinkt alsof dat een gemis is?’
‘Nee, maar ik vond het destijds echt een mooie stad en vermits we toch in de buurt zijn...’
Had ik dat maar niet gezegd!
Op de kaart zagen we dat er een camping was in Badalona, vlakbij Barcelona. Er waren nog andere campings, maar echt aan de zee en dat heb ik liever niet (veel te duur en te druk).
Dus stelden we Matilleke in op Badalona (jawel, ze werkt weer perfect).
De autosnelweg daar naartoe liep parallel met de Costa Brava en het verkeer was nog drukker dan op onze 313. En wat een vrachtwagens, ongelooflijk!
We betaalden ons vandaag trouwens blauw aan ‘peajes’, maar daar ga ik in dit relaas niet op ingaan.
In Badalona, geen enkele aanwijzing naar een camping en voor we het wisten had die gemeente plaats gemaakt voor Barcelona. We verlieten de autosnelweg en bevonden ons midden in de stad. In de verte zagen we de torens van de Sagrada Familia boven de hoge flatgebouwen uitsteken. Een drukte van jewelste. Veel gehaaste mensen, een wirwar van auto’s, en een stad die geen einde meer leek te hebben. We besloten dat het voor ons te druk was. Roger moet maar eens een documentaire bekijken over Barcelona en ik zal het doen met mijn herinneringen aan mijn verblijf bij Pedro en zijn vriendin, in een tijd toen de stad nog een beetje op mensenmaat was.
Maar hoe moesten we nu uit de stad geraken? Nergens een aanwijzing dan naar gedeelten van de stad zelf. Uiteindelijk riepen we weer de hulp in van Matilleke. En die loodste ons zonder falen naar de snelweg richting Zaragoza. Rond 14 uur 30 hadden we de snelweg verlaten en waren we midden in Barcelona beland, om 15 uur 20 reden we Barcelona buiten. In de regen.
Het landschap werd bergachtiger, de zon verscheen weer en het was 23°C. Voor Lerida was het landschap weer vlakker geworden en gedurende kilometers zagen we alleen olijfbomen gevolgd door fruitbomen en een enkele finca. Roger vroeg of op de kaart een camping in de buurt van Lerida was te zien. Jawel, dus waarom zouden we die eens niet proberen? Om 17 uur 15 waren we in Lerida, waar we weer geen enkele aanwijzing vonden naar een camping. Je merkte dat het siësta was: bijna niemand op straat.
Maar dus geen camping. Daarom reden we toch verder richting Zaragoza, langs de N II, de gewone vroegere weg dus. Dwars door tafelbergen. We waren dan ook om 17 uur 55 Aragon met zijn dikwijls woestijnachtige landschappen binnengereden. Gedurende ettelijke kilometers ontmoetten we geen enkel dorp. Alleen die bergen, en verder, na een serieuze klim, een vrij dorre hoogvlakte, twee ooievaars die boven ons vlogen... En de ene vrachtwagen na de andere. Ongelooflijk hoeveel vrachtwagens! En dan (op kilometer 402 komende van Madrid, Roger heeft het me heel precies laten noteren), onze eerste Osborne-stier – ontdaan van zijn publiciteit – boven op een kale heuvel.
Terwijl we evenwijdig met de Ebro reden, merkte ik een zijweg naar Belchite (zie reis van 2006) maar de weg was afgesloten. Nu, ik zou toch geen ommetje voorgesteld hebben, want ik begon het rijden echt beu te worden.
Om 18 uur 25 reden we de provincie Zaragoza binnen (en op kilometer 365 – die precisie komt van Roger - prijkte weer zo’n stier op een heuvel).
We reden langs een paar kleine steden, onder andere Puebla de Alfinden, waar we de eerste ooievaar boven op een kerktoren zagen...
Grotere kaart weergeven
En een flatgebouw dat zich duidelijk inspireerde op de gebouwen van Gaudi. Heel speciaal, en ik vond het wel iets hebben. We zijn even gestopt om een foto te maken en terwijl Roger naar het flatgebouw liep, voelde ik, toen ik even uit de auto stapte, dat mijn benen al bibberden: teken dat we te lang aan het rijden waren geweest, én dat ik suiker tekort had. Ik at wat brood, liep een beetje rond de auto, maar toen was Roger al weer bij mij en we reden verder.
Weldra zaten we in wat ik vermoed de voorsteden van Zaragoza waren. Op een opeenvolging van rotondes werd er gewerkt en er was geen enkele aanduiding meer. Nadat we eerst hulp hebben gevraagd aan een van de werkmannen, volgden we op de volgende rotondes de trage autostroom. En dan zaten we ineens in een monsterfile.
Dat gaf me de kans om alles goed te observeren: de siësta was afgelopen. Alle winkels, banken, cafés enz. waren weer open, mensen liepen met boodschappen rond, liepen cafés binnen, babbelden met elkaar.
Om 20 uur 10 begon het verkeer wat vlotter te verlopen en kwamen de typische, lelijke flatgebouwen aan de ingang van de stad. Om 20 uur 30 reden we op de A2 richting Madrid: in die richting, iets buiten de stad, ligt de camping die we goed kennen. Maar... Blijkt dat die A2 tegenwoordig overgaat in de snelweg (niet betalend deze keer, normaal vermits je geen keuze hebt). Op zich garandeert dit een sneller verkeer... Maar hoe moesten we nu de camping vinden? Terug naar de stad om in een oficina de Turismo uitleg te vragen zou te gek zijn geweest. Trouwens, waar moesten we dan parkeren? (we waren van plan morgen vanuit de camping een bus naar Zaragoza te nemen).
'Dan zit er maar een ding op,’ zei Roger, ‘we rijden voort tot Calatayud. Maar ik ga daar geen drie nachten kamperen!’
Oei, ik zag me morgen alweer een hele dag in de auto zitten en vroeg om minstens twee nachten te blijven.
Het was toen 20 uur 40. Ik had al druivensuiker genomen want mijn broodproviand was op (we hadden nog brood in de koffer, maar ten eerste kon ik daar niet aan, ten tweede was dat niet zoveel, en als we nog lang zouden rijden, zouden we dat wel nodig hebben voor ons avondmaal) en ik moest naar toilet.
De eerste kilometers zagen we dat er naast de weg veel nieuwe gebouwen stonden, maar toen de weg begon te klimmen tussen twee rotsachtige plateauketens kreeg ik weer dat typische bijna mystieke Aragon-gevoel. Op die plateaus draaiden de wieken van zeker honderden windturbines. En daartussen stond een eenzame Osborne-stier!
De weg daalde weer en we kwamen in een beetje groener vallei. In de andere richting was er weer een monsterfile.
De immense vlakte waar we daarna door reden keek uit op bergketens: verschillende sierra’s. Mijn benen begonnen pijn te doen van het stilzitten, mijn rug ook. Ik bewoog zoveel ik kon, maar met die autogordel is dat niet gemakkelijk. Ik vond dat Roger te snel reed... Tja, Calatayud is dan ook nog iets meer dan 80 km verwijderd van Zaragoza...
Weer reden we de bergen in: rotsen, lage, zeldzame vegetatie, en verder olijfbomen. We zijn werkelijk in Aragon!
Toen Roger een aanwijzing zag voor een camping was hij overtuigd dat het ging over die van Calatayud (die inderdaad een beetje buiten de stad is gelegen) maar ik dacht dat hij zich vergiste. Ik had met hem moeten wedden voor een fles wijn of zo: na zes kilometer merkten we dat we op een voor ons onbekende plek waren terechtgekomen: Saviñán (soms Sabiñan geschreven).
Grotere kaart weergeven
Ondertussen was het echt koud en zeer bewolkt geworden.
Om 21 uur 20 stopte Roger aan deze camping. Hij stuurde me naar de receptie terwijl hij de auto parkeerde. Ik liep letterlijk met knikkende knieën naar een jonge man die me vriendelijk ontving, ons inschreef, mij vroeg: ‘Voor hoeveel nachten?’ en omdat we dat niet besproken hadden, wenkte ik naar Roger die in de auto was blijven zitten.
Roger komt eraan, zegt: ‘Voorlopig voor een nacht’. En ik vrees weer het ergste voor morgen. Hij betaalt: 23, 70 euro voor één nacht (zeggen dat we in Pézenas voor twee nachten en twee flessen van hun eigen wijn 35, 68 euro hadden betaald) maar we krijgen er hier wel een fles wijn bij cadeau.
Nog voor Roger de auto begint uit te laden, ga ik naar het toilet. Mijn benen bibberen zo fel, ik voel me zo ijl in m’n hoofd dat ik deze keer alle menselijk opzicht opzij zet en Roger zijn raad opvolg: ik neem een wandelstok mee.
We hebben een plek onder een afdak gekozen. Normaal dient dat soort afdaken hier als bescherming tegen de zon. Als het deze nacht regent (want het ziet er echt dreigend uit) dan hoop ik dat door dat afdak onze tent niet door en door nat zal zijn.
De sanitaire voorzieningen zijn echt heel netjes. En deze camping biedt ook een soort eetkamer waar je kunt gaan schuilen als het te warm zou zijn bijvoorbeeld.
Nu, over dat laatste hebben we zeker niet te klagen.
We hebben nog wel buiten gegeten (ik met een trui en een vest aan): brood (gelukkig had ik niet alles onderweg opgegeten), hesp, tomaat en hardgekookt ei. Maar daarna, hoe gezellig we ons ook hadden geïnstalleerd, zijn we in de auto komen zitten. Om 23 uur 20.
6 juni ’08, vrijdag
Het heeft vorige nacht niet geregend en vandaag ook niet. Integendeel, de zon scheen toen we wakker werden. Bleek dat we omringd zijn door bergen. We zitten in een vrij groot bergdorp, Saviñan (soms Sabiñan geschreven). En de camping volgt, in terrasvorm, de flank van een van die bergen.
Na ons ontbijt (perziken, ei, yoghurt voor mij, en nog wat brood met beleg voor Roger) reden we richting Saviñan, en van daar richting Calatayud via Embid de la Ribera. Een wondermooie weg tussen bergketens. Een beetje verder dan Embid zagen we een slang (adder? Ik vond ze nogal groot daarvoor) de weg oversteken vlak voor onze auto. We volgden de vallei van de rivier Jalon en een beetje later belandden we in een kloof. Aan weerskanten rezen duizelingwekkende hoge, bijna kale bergen op. Op de lage rotsen groeit weliswaar wat brem en ook de vele klaprozen vallen op, die rode toetsen werpen op al dat grijsgroen. Dan ineens enkele perenbomen, en op vijf kilometer van de bewoonde wereld, een treinstation! De weg kronkelde een dal in: meer bomen, en dan wijnstokken.
We stopten even om een foto te maken, maar niet op de mooiste plek (de weg was zo smal dat het heel moeilijk was om een plekje te vinden waar je de auto kon parkeren). Roger vraagt me te noteren dat we die foto’s hebben gemaakt om precies 12 uur 20 op ongeveer 7 km van Calatayud.
Grotere kaart weergeven
Het was nog maar 20°C, maar de zon scheen zo krachtig dat het warmer leek.
We staken de Jalon over en zagen in de verte het kasteel Doña Martina van Calatayud. Ineens merkten we dat we vlak bij de archeologische site Bilbilis waren (ik meen me te herinneren dat de kinderen en Roger die voor het eerst in 1999 hebben bezocht – om de een of andere reden was ik op de camping van Calatayud gebleven – en dat ik de site pas heb gezien enkele jaren later).
‘Zullen we nog eens tot daar rijden?’ vroeg Roger.
Waarom niet? Maar tegenwoordig moet je blijkbaar de auto achterlaten vrij ver van de site, dat werd dus nog een serieuze lange klim te voet.
Er leek weinig veranderd.
In Calatayud deden we onze boodschappen. Ik wilde nog even kuieren in de stad maar Roger merkte op dat onze laptop in de auto lag (normaal laten we die in de tent: minder kans op diefstal, zeker als je zorgt dat je perceel er zo uitziet dat het lijkt of je elk moment kunt aankomen: niet te netjes dus).
Dan maar geen bezoek aan de stad maar onze boodschappen naar de camping gebracht, langs de snelweg, dus niet langs die smalle maar mooie (en in feite gevaarlijke) bergweg.
Op de Puerto de Cavero prijkte weer een Osborne-stier. Na enkele olijfbomen zag ik weiden vol voor mij onbekende witte bloemetjes. Een enorm grote roofvogel (een arend?) cirkelde boven de auto.
Ondertussen was het heel winderig geworden en daalde de temperatuur tot 19°C. Dat deed echt fris aan. De wind is van de hele dag niet meer gaan liggen en hoewel we 23°C hebben bereikt, hadden we het gevoel dat het heel fris was.
Op de camping aten we een kant-en-klaar gerechtje en daarna deden we een siësta in de auto.
Toen we uitgerust waren, besloten we naar een Ermita te rijden waar we onderweg een aanwijzing naar hadden gezien. Het bleek niet meer te zijn dan een soort kapel met daar rond enkele picknicktafels. Van die site had je wel een mooi zicht op de omgeving.
Daarna reden we terug naar Saviñan. Een typisch bergdorp met twee mudejarkerken (en nog een kerk in het nieuwere gedeelte waar we niet zijn geweest), twee cafés, veel witte huisjes langs smalle straatjes. Een slager ook, die zijn winkel pas zou openen om 19 uur. Een van de cafés was tegelijk restaurant, maar er hing geen kaart uit. De mensen begonnen op straat te komen (het was rond 17 uur). Telkens als ik ‘Hola!’ zei zoals ik de vorige jaren heb leren begroeten in Spanje, antwoordde men mij met ‘Buenas!’ (afkorting van Buenas tardes). Dus zei ik daarna ook ‘Buenas’ en dan antwoordde men mij soms met ‘Adios’!
Het dorp ligt aan de rivier Jalon, die nu heel modderig is. Op de camping vertelde men ons dat er vorige week heel veel regen was gevallen in de streek, ‘net zoals overal in Europa’.
Vandaar die modder waarschijnlijk.
Op de stoep van een huis zagen we een piepklein vogeltje dat amper kon vliegen. Waarschijnlijk uit het nest gevallen: een vogel voor een van de vele katten die in het dorp rondliepen. Ik kreeg medelijden, maar ik kon toch dat vogeltje niet mee verder op reis nemen?
We wilden daarna weer naar Embid de la Ribera, maar eerst zouden we een plek zoeken waar we de auto konden parkeren in die mooie kloof.
Het was niet gemakkelijk, maar we vonden een geschikte ruimte: de weg verbreedde er eventjes en ernaast was een klein stukje vlakke grond.
We liepen een eindje terug en ik kreeg weer dat mystieke gevoel. Geen mens te bespeuren. Boven de bergen cirkelden enkele roofvogels. We hoorden niets dan het kolken van de rivier, het ruisen van de wind in de bomen en het fluiten van de vogels... Echt zalig! En ineens reed er een trein voorbij, over een brug die ik niet had opgemerkt: waarschijnlijk de lijn Madrid Zaragoza?
Nu gingen we wat kuieren in Embid de la Ribera.
Grotere kaart weergeven
Nog een authentieker bergdorp dan Saviñan. Voornamelijk witte huisjes die tegen het gebergte aanleunen. Straatjes die heel fel klimmen. Om naar de kerk te lopen hebben we de hele tijd moeten klimmen. Als die mensen elke zondag die weg moeten afleggen, dan beklaag ik de ouderen. Daarboven stond ook de dorpspomp en het wasbekken.
In de straten en op de pleintjes stonden en zaten mensen te kletsen. Iedereen zei vriendelijk goedendag, en weer zeiden ze afwisselend ‘Buenas’ en ‘Adios’. En weer liepen er veel katten rond.
We kwamen rond 19 uur 30 terug naar de camping en aten er soep (uit een pakje), brood, tomaat, kaas en/of hesp. Roger merkte op dat we wel Nederlanders leken zoals we alleen meegebrachte spullen aten. Maar ik kon toch moeilijk al die kaas en die hesp, die op moesten voor einde juni, thuis laten?
Omdat de streek ons enorm aanstond, beslisten we nog twee nachten te blijven. We betaalden daar dus voor op de receptie en het is toen dat ons werd verteld dat het hier zo geregend heeft vorige week... En dat er voor morgen mooi weer wordt voorspeld.
Ik heb nog een SMS van mama beantwoord (het zou in Vlaanderen echt geen mooi weer zijn), eentje gestuurd naar de kinderen, afgewassen, en dan zijn we weer in de auto komen zitten omdat het te koud was.
7 juni 2008, zaterdag
Toen we opstonden, laat in de voormiddag, scheen de zon uit volle kracht. En toch was het maar 17°C. Van de hele dag is het niet warmer geweest dan 22°C (en meestal veel kouder, tussen de 17 en 19°C) zodat we het echt koud hadden als we niet in de zon zaten of stapten. Ik vermoed dat de felle wind verhinderde dat de aarde opgewarmd geraakte.
Na ons ontbijt (een soort heel zoete perzik met een grillige vorm die ze ‘paraguay’ noemen, yoghurt en beschuiten met rabarbermoes, en voor Roger nog wat brood met hesp) stelde Roger voor naar Daroca te gaan. Jaren geleden dat we die stad nog gezien hadden.
We reden er naartoe langs een smalle weg die zich slingerde door verschillende sierras.
Op een zeker ogenblik zagen we een steile zijweg in vrij slechte staat die leek naar een dorpje te voeren (Pietas). We gingen kijken maar daar stonden alleen enkele villa-achtige huizen. Vakantiewoningen?
We maakten rechtsomkeer en vervolgden onze weg. Verschillende bergdorpjes volgden elkaar op langs de kronkelende en klimmende weg. Op de bermen overal klaprozen, hier en daar brem en zelfs wilde rozen. Aan elke horizon bergketens.
Daarna begon de weg weer te dalen.
In Codos, een groot dorp aan de rio Grio, stapten we even uit.
Grotere kaart weergeven
Hele smalle, steile straten, een mudejarkerk met afgesloten toegangsdeur. Bijna niemand op straat: heel waarschijnlijk waren de mensen aan het eten. En weer de katten die je in bijna elk dorp treft.
We reden voort. De bergen die daarvoor nog wat naaldbomen droegen, werden steeds kaler.
We stapten nog eens uit in Mainar. In een vlakte, op een hoogte van 866 meter. Weer een mudejarkerk, witte huizen met tralies voor de ramen. Er stond een felle wind.
Ik kreeg ineens heel fel honger. Ik at wat van de beschuiten die ik bij me had tot het hongergevoel over was.
Ondertussen reden we verder over die hoogvlakte, gedurende 10 kilometer (links en rechts jong graan en klaprozen).
Daarna begon de weg weer te klimmen. Weer naaldbomen en bergen. We naderden Daroca.
Grotere kaart weergeven
We reden de stad binnen langs de ‘Puerta de Arriba’, parkeerden de auto en wandelden door de hoofdstraat. In feite wilde ik zo snel mogelijk iets eten. In een bar dronken we een biertje en at ik een tapa: een stukje brood met tomaat, ansjovis en kaas. Helaas liet ik de ansjovis en de kaas op de grond vallen.
Roger stelde voor om naar een wegrestaurant dat we onderweg hadden gezien, te gaan. Het was toen 16 uur 10 en de keuken bleek gesloten.
Dan naar een ander cafeetje waar aangekondigd werd dat je er iets kon eten. Helaas, de keuken bleek ook dicht. Alleen de tentoongestelde tapa’s kon je nog krijgen. Roger nam niets (hoe hij dat volhoudt, begrijp ik niet, maar hij eet dan ook bij elke maaltijd minstens het dubbele van wat ik eet). Ik bestelde een stukje tortilla. En dat bleek geen heel klein stukje te worden. Daarbij brood à volonté en mijn maag kon er weer voor een paar uren tegen. Voor 1 caña, 1 glas rode wijn en die tortilla betaalden we 3 euro: bijna niets!
De cafés waren zoals steeds goed vol. Mannen kwamen er hun koffie met cognac drinken, anderen hun koffie met ijs, jonge meisjes en jonge mannen zaten te kaarten. Er werd druk gebabbeld, gerookt – en de peukjes gingen nog steeds de vloer op.
Toen we vroeger in Daroca waren, hadden we vooral aandacht voor de stadsmuren helemaal bovenaan, en de daar vlakbij liggende resten van de eerste muzelmaanse stad. Het is inderdaad zo dat je van daarboven een prachtig uitzicht hebt. Maar nu wilde ik wel eens de eigenlijke hedendaagse stad een beetje grondiger bezoeken.
We klommen eerst naar de Plaza de España en zagen dat de Oficina de turismo open was. Ik vroeg er wat informatie.
Waarschijnlijk hadden we al folders over Daroca; het eigenaardige is dat ik een hele lijst heb van spullen die ik moet inpakken, maar dat ik elk jaar opnieuw vergeet onze vroeger gekregen folders mee te nemen, met als gevolg dat we elk jaar meer dubbele exemplaren hebben.
We kregen dus weer twee folders mee. En er werd ons verteld dat de Santa Mariakerk (een basiliek) op dat plein rond 17 uur 30 zou open gaan.
We besloten rond die tijd terug te komen.
En volgden de heel steil klimmende en dalende straatjes van Daroca. Kerken, een paleis, een waterput, ik denk dat we vandaag alles gezien hebben. Maar zoals steeds bekoorden me het meeste de straatjes, de huisjes, de buurten. Ik had mijn Nordic-wandelstokken bij. Soms levert dat nieuwsgierige blikken op, maar hier helemaal niet. Het leek wel of iedereen, zoals destijds ook in het heel steile Albarracin, met stokken (meestal krukken) liep.
In die kleine straatjes en steegjes kon de zon niet komen en het was er dan ook heel fris.
Ik heb in heel de stad, buiten ons, 5 buitenlandse toeristen gezien en een groep Spaanse toeristen.
Rond 18 uur waren we weer naar de gotische basiliek geklommen. En ze was inderdaad open. Prachtig! En wat een mystieke sfeer. Roger zei me nog enkele dagen geleden dat je in moskeeën nooit die religieuze sfeer voelde zoals in sommige kerken. En toch... Die bijzondere sfeer die ik hier voelde, voel je toch ook in de Mesquita van Cordoba?
Na een poosje in de kerk te zijn gebleven, alles te hebben bewonderd, ik te hebben gebeden zonder woorden (ik zou zo graag hebben dat tante Laure overgaat zonder te lijden), vertrokken we weer naar de auto en reden we terug naar Saviñan, maar deze keer langs een grotere weg.
We passeerden weer enkele bergdorpen: Villafeliche, Malmueda, Paracuella de Jioca enz. Rechts van de weg rezen terrasvormige bergen op, met een schaarse vegetatie. In het dal was het groener: naaldbomen, plantages en fruitbomen.
Vlak voordat we de snelweg opreden, zagen we weer het kasteel van Calatayud in de verte. De bergen kregen meer afgeronde toppen, en begonnen weer woestijnachtig te worden.
In Saviñan kochten we brood en om 19 uur 45 waren we op de camping, waar we wat aten: kippensoep (uit een pakje), tomaat, komkommer, gebakken hesp, ei, brood, enz.
We ruimden op, ik ging afwassen, sms-te naar Elvira die me deze morgen in een berichtje vertelde dat ze een fietstocht ging maken met Geert, en we kropen weer in de auto waar ik dit nu typ.
8 juni 2008, zondag, 23 uur
We zijn in Segovia en we zitten weer in de auto: amper 10°C deze avond! Zulke temperatuur hebben wij in Spanje nog nooit meegemaakt.
Grotere kaart weergeven
Deze morgen, na het ontbijt en het inladen (want het inpakken stelt nog weinig voor sinds we deze tent én de bijbehorende shelter hebben... Hoewel, deze keer is Roger erin gelukt de shelter nog kleiner op te plooien dan voorzien, met als gevolg dat zijn resultaat te bol is!:-) vertrokken we naar Segovia. Ik denk dat ik al droomde van ooit die stad te bezoeken sinds 1967.
Waarom we het dan nooit gedaan hebben? Vroeger waren we afhankelijk van de schaarse campings in Spanje. En nooit waren we echt in de buurt (hoewel, dat klopt niet, want we zijn hier niet zo ver van Avila! Maar ja, toen we in Avila waren, gingen we in feite naar Getcho, voor het huwelijk van David), of we hadden een ander doel, ver van hier. Wat er ook van zij, toen Roger gisteren avond deze halte voorstelde, ging ik dus onmiddellijk akkoord. Ook al waarschuwde hij me dat het hier ook koud zou kunnen zijn: we zitten immers op 1005 meter hoogte!
Eerst even mijn appreciatie over de vorige camping noteren: ik geef die 9 op 10. Echt, ongelooflijk ‘proper’, veel ruimte, en vriendelijke zaakvoerders. Alleen de douche gaf iets te weinig water. Of beter gezegd: de waterstraal was heel dun, en daarom heb ik er mijn haar niet gewassen (dunne waterstraal betekent haar dat veel te snel weer vettig wordt). Een camping waar ik met plezier nog eens naartoe wil komen dus.
Om 11 uur 15 reden we dus richting Segovia, en dus ook weer richting Calatayud, Daroca, Madrid.
De bergketens wisselden af met valleien, we zagen twee keer een herder met een enorme kudde schapen (o, dat zou echt een job voor mij zijn, denk ik soms!), we reden over verschillende viaducten, waarvan er een heette: ‘Del rio Piedra’. En omdat die kwam vlak na een afslag naar het Monasterio de Piedra, vroeg ik me af of dat ‘Monasterio’ ook naar die rivier was genoemd. Ik dacht, de paar keren dat we dat bezochten, dat die ‘Piedra’ verwees naar een of andere rots!
We reden weer op een soort snelweg en geregeld deden de namen van de afritten mij dromen: Granja de San Pedro, Santa Maria de Huerta, enz.
De weg klom geregeld heel fel tot heel weidse hoogvlaktes, om daarna weer te dalen tot in vrij groene valleien. Weer zagen we, geflankeerd door een Osborne-stier, een indrukwekkend windmolenpark boven op een berg.
En rond 12 uur 20 verlieten we Aragon en reden we Castilla y la Mancha binnen. We zaten weer op een hoogvlakte, meer dan 1200 meter hoog, en het was koud: 10°C.
Ik kreeg natuurlijk weer honger en sprak mijn proviand beschuiten aan. Gelukkig had ik ook een stukje kaas meegenomen in mijn rugzak, zodat ik toch een beetje beleg had bij dat droge voer.
We zetten de radio op en er was sprake van een aanslag. Waar? Roger meende gehoord te hebben in Huesca (waar we naartoe zouden willen in het teruggaan), maar ik ben er dus niet zeker van. Morgen misschien een krant kopen.
Waarom spreken de mensen hier toch zo snel? Ik had alle moeite om te begrijpen waarover het daarna ging op de Radio Nacional. Ik weet wel dat het programma heette ‘Comer y cantar’ en dat er een recept werd gegeven voor tiramisu. Daarna volgde een soort korte documentaire over Cordoba, en vooral over zijn culinaire specialiteiten: churasco, gaspacho, olijfolie, Montilla. Nu, het klopt dat we in die stad echt nieuwe, lekkere dingen hebben leren proeven: onder andere kikkererwten met spinazie, wat ik thuis toch al enkele keren heb klaargemaakt sindsdien.
Het was opvallend rustig op de snelweg, tot we Madrid naderden. Daar werd het vrij druk. Een vliegtuig landde net toen we bijna aan de luchthaven waren, en ik bedacht dat binnen precies één maand Hendrik, Anneke en Zeger daar ook zullen landen.
Matilleke voerde ons rond Madrid (we reden wel vlak langs de camping) en rond 14 uur zaten we op de weg naar Segovia. Ikzelf wilde Roger de snelweg vrij snel doen verlaten om verder te rijden via de 601, maar Matilleke vond dat we de snelweg verder moesten volgen. Dat deden we dus, want Roger gehoorzaamt altijd Matilleke (daarom noemen we haar zijn maîtresse!).
En ja, hoor, de weg was interessant. We ontmoetten de Valle de los Caidos met het monument waar de vroegere dictator, Generalisimo Francisco Franco begraven ligt. En reden dwars door een berg van de indrukwekkende sierra Guadarrama. De flanken van de bergen waren nu eerder rood.
En kort daarop belandden we in Castilla y Leon, weer in een vrij groene vallei. Voor ons, en later rechts van ons, de bergketen Guadarrama. Ik merkte (was het vergeten) dat hier, net als in Ierland, muurtjes van los op elkaar gezette stenen de weilanden en boomgaarden afbakenen.
Om 14 uur 55 reden we Segovia binnen. In 1967, toen ik met Denise voor de eerste keer in Spanje was, zong onze buschauffeur Fernando de schoonheid van Segovia. En hij bleek gelijk te hebben!
Ik was echt onder de indruk...
Maar nergens zagen we een aanwijzing naar de camping. We reden rond (soms niet gemakkelijk in de smalle klimmende straten), zochten: niets.
Ik stapte even uit om een jonge schilder, die de kathedraal stond te vereeuwigen, te vragen of hij de weg wist: nee, hij was niet van hier.
Een beetje verder zag ik een oud koppel wandelen en iets zei me dat ze ‘autochtonen’ waren. Roger stopte weer, ik stapte uit en vroeg hen of ze wisten waar de camping was. En, ja, hoor! We moesten weer even richting Madrid langs de 601. Daar, vlakbij een ‘mooi en lekker’ restaurant, bevond zich de camping.
Ze hadden gelijk. En als we, zoals ik eerst van plan was geweest, langs die weg waren gekomen, hadden we nog voor de ingang van de stad een aanwijzing er naartoe gezien!
De camping valt weer enorm mee: grote percelen, sanitair heel netjes. En veel mussen en eksters die echt niet mensenschuw zijn.
Maar het was koud! Nadat we waren geïnstalleerd en iets gegeten hadden, heb ik een lange broek aangetrokken, een dikke trui en sokken.
En we namen de bus naar het centrum van Segovia.
Vermits we ons hier hebben ingeschreven voor minstens twee nachten, wilden we eerst gewoon even de stad verkennen. We bewonderden de kathedraal en daarna het Alcázar, dat gebouwd is op een rots. Roger wilde daarvan een foto maken en een oudere man sprak ons aan (later zou hij ons vertellen dat hij 73 jaar was en vroeger postbode was geweest). Hij toonde Roger de plek van waaruit hij het hele kasteel op zijn kiekje zou krijgen (en dat was inderdaad zo, wat niet vanzelfsprekend is, want het kasteel is nogal breed, heeft veel torens).
En toen die foto gelukt bleek, vertelde hij ons dat hij zelf vrij veel foto’s nam, toonde er ons enkele, en verklapte dat de andere kant van het Alcázar nog mooier was en veel sprookjesachtiger, en waar we dat konden fotograferen.
Hij legde ons een hele route uit: we konden een beetje verder via een bres in de stadsmuren naar beneden via grillige trappen, en daar, in de buurt van een kerkje, lag, achter een speeltuintje, een weide die een heel mooi uitzicht gaf op het kasteel. Van daar vertrok een wandelroute die ons terug zou voeren naar de oude stad.
En uiteindelijk verklapte hij nog – nadat hij een foto van ons beiden had genomen – dat de Walt Disneytekenfilms dit kasteel, maar dan van de andere kant gezien, als voorbeeld hadden genomen voor hun sprookjeskastelen, en waarom hij zo graag praatte: zijn vroeger beroep immers, waardoor hij veel mensen ontmoette en veel mensen kon helpen.
En we zeiden elkaar ‘Adios!’ (letterlijk: ‘tot bij God’). Waarbij ik even bedacht dat ik hem graag weer zou ontmoeten.
We volgden zijn raad op en vonden inderdaad de bres en de trap. Die zo fel kronkelde en dus zo weinig steil was dat ik geen seconde hoogtevrees kreeg gedurende die honderden meter daling. En we vonden nogal gemakkelijke de weide, waar je inderdaad een prachtig zicht had op het Alcázar. Van daar vertrok een wandeling in een soort park rond de rots waarop het kasteel is gebouwd.
We ontmoetten er maar een paar mensen, en aan hun taal te oordelen, alleen ‘autochtonen’. Wat een geluk dat we die man zijn tegengekomen!
Maar... al in het afdalen deed mijn knie heel fel pijn, en toen we uiteindelijk het park verlieten om via ongelijke trappen weer tot de ingangspoort van de stad terug te keren, en het dus constant klom, voelde ik mijn knie nog meer.
Maar kom, we waren terug in de stad. Het was er drukker geworden: de typische dagelijkse wandeling voor het avondeten. Ook veel toeristen, echter weinig buitenlanders. In feite heb ik maar één koppel Nederlanders ontmoet, en Roger zegt dat hij Japanners heeft gezien.
Na nog een beetje gekuierd te hebben, gingen we een bar binnen voor een paar glaasjes wijn, met tapa.
En dan namen we de bus naar de camping want we wilden wel het ‘mooie en lekkere restaurant’ ernaast uitproberen.
Het leek een heel duur restaurant op eerste gezicht: veel zaaltjes, speciaal geborduurde hoezen rond elke stoel...
Het dagmenu echter viel mee: 21,5 euro. Voor die prijs nam ik eerst een Sopa Castellana, daarna een gegrilde speenvarkenbil en koffie met melk. Roger koos voor een gemengde sla, gegrild kalfsvlees met frietjes en tomaten, en koffie. En daarbij, in de prijs inbegrepen, een fles echt lekkere riojawijn en een halve liter gaseosa. Ik had van Roger zijn sla geproefd. Die moest hij zelf naar smaak aanmaken met olijfolie en Jerez-azijn die op tafel stonden. Die Jerez-azijn vond ik zo lekker dat ik dat vertelde aan de ober. Wel, we kregen een halve liter Jerez-azijn cadeau! En nog een heel klein, mooi potje in gebakken aarde (met daarin hun adreskaartje) toen we hadden betaald. Ik denk dat we daar nog ooit zullen gaan eten! :-)
Ik vergat te vertellen dat toen we onderweg even gingen tanken, een arend (en deze keer was het echt dat) vlak boven de auto cirkelde!
9 juni ’08, maandag
Deze ochtend kreeg ik een SMS-je van Jeannine Leduc: tante Laure is deze morgen vroeg overleden. Hoewel dat niet echt een verrassing was, voelde ik me toch aangedaan.
Heb meteen geantwoord en gevraagd wanneer de begrafenis was gepland. Na de middag smste Jeannine dat het voor zaterdag was.
Even overwogen we om huiswaarts te keren. Maar dat zou betekenen dat Roger vier dagen aan één stuk bijna de hele dag zou moeten rijden. Als we al morgen kunnen vertrekken, want onze auto produceert soms een eigenaardig schurend geluid en morgen vroeg brengen we hem even naar een garage in de buurt (deze avond zijn we gaan zoeken waar die zich precies bevindt). Als we morgen niet kunnen vertrekken, dan geraken we er zeker niet.
We besloten dus onze reis ondanks dat overlijden gewoon verder te zetten. Ik heb gesmst naar Jeannine dat we zaterdag in gedachten bij hen zullen zijn.
En ik heb het nieuws ook naar de kinderen en naar mama gesmst. Alleen mama en Elvira hebben geantwoord. Ik weet dat ik van Zeger geen berichtje moet verwachten, behalve misschien als hij echt een probleem heeft, maar van Hendrik had ik toch al een sms-je verwacht. Ik hoop maar dat alles oké is bij hen.
Het is met een droevig gemoed dat we na ons ontbijt de bus namen naar het centrum. Dit is weer een bladzijde die omgeslagen wordt. En de ironie van het lot wil dat wij, die van de sibbe ‘Knaepen-Orij’ tante Laure het vaakst bezochten,waarschijnlijk de enigen zullen zijn die niet op de uitvaart aanwezig zijn.
Deze keer wilde Roger uitstappen aan de aquaduct. Echt imponerend inderdaad, die 2000 jaren oude waterleiding. We hebben ze gevolgd tot bijna aan het einde. Daarna klommen we de oude stad in. Er zijn heel veel kerken, helaas geen enkel was open. We kuierden wat, bewonderden de enkele paleizen, het huis waar Antonio Machado gewoond heeft (ook gesloten), schuilden even voor de felle regen die zich had gevoegd bij de koude (ik droeg weer sokken, een trui en een lange broek), dronken een biertje in een minuscuul café, en kregen er een hapje bij: gefrituurde courgette. Bijzonder lekker maar heel vettig. We besloten daar iets te eten te bestellen: voor mij een pannetje oesterzwammen en hesp, met veel look en olijfolie, voor Roger een ‘plato combinado’ (worst, ei, frieten).
Er waren heel veel toeristen in de stad. En toch vond ik ze aangenaam, ware het niet die koude en die regen (want het heeft verschillende keren geregend). Roger zei dat hij toch Burgos verkoos. Ik had de indruk dat als ik hier wat meer dagen zou verblijven, ik me hier ook thuis zou voelen.
In een tweede cafeetje dronken we een glas wijn. En kregen daar ook een tapa bij: een stukje brood ingesmeerd met olijfolie en daarop jamon.
Zoals overal in Spanje, stond de televisie aan in elk café. En zo vernamen we dat die aanslag in Bilbao was geweest, op een krant. En dat verschillende Spaanse steden – waaronder Madrid en Getcho – kampten met heel veel wateroverlast.
We kochten nog een krant – ik heb alleen nog maar de titels gelezen, maar heb al wel begrepen dat er brandstofschaarste dreigt de volgende dagen in Spanje.
En hopelijk duurt het niet te lang om onze auto te repareren zodat we morgen naar Caceres kunnen gaan. Daar blijkt het wel mooi weer te zijn en voor één keer niet té warm!
We hebben dit jaar nog maar weinig ooievaars gezien. In feite nog maar twee nesten op een van de kerken hier. En we hebben er ook twee boven de stad zien rondvliegen.
Ik vergat een klein, maar amusant detail te noteren. Gisteren was de camping bijna leeg. Deze morgen was er een echte invasie van Nederlanders. De ene caravan na de andere camper. Allemaal met een nummer op hun voorruit en daarbij een verwijzing naar een soort kampeerclub. Toen we terugkwamen uit de stad, stond de camping letterlijk vol Nederlanders. En ze hadden een affiche met een soort programma opgehangen. Zo zouden ze deze avond samen naar een voetbalmatch kijken op het ‘feestterrein’, dat bleek een van de percelen te zijn, dat ze hadden versierd met oranje ballonnen en vlaggen. Eerlijk gezegd, buiten een paar juichkreten, waren ze rustiger dan Spanjaarden als die zulk spektakel bekijken.
Er stonden ook bezoeken aan verschillende steden op hun programma. En wat ook merkwaardig is: op die affiche staat ook een appreciatie van alle aspecten van de camping: toiletten prima, winkel klein, enz.
Deze avond deden we boodschappen in de buurt van de camping. We kochten er onder andere soepgroenten en deze avond hebben we alleen (veel) soep en brood gegeten.
Het viel ons op hoeveel volk er was in die supermercado. Ik dacht dat de mensen allemaal hun boodschappen deden na hun werk, maar later las ik in de krant dat er gehamsterd wordt: de mensen zijn bang dat de rekken zullen leeggeraken als er niet genoeg brandstof meer is.
Het heeft allemaal iets te maken met stakingen van vrachtwagenbestuurders, maar het fijne ervan heb ik nog niet gelezen.
Tante Laure gaan opzoeken behoort vanaf nu dus tot het verleden. Ik houd er goede herinneringen aan...
En ik denk terug aan wat ze ons geregeld vertelde. Toen ze jong was, had een zigeunerin haar voorspeld dat ze 96 jaar zou worden. Tante Laure hechtte daar wel enig geloof aan. Maar eigenaardig genoeg, eens ze 96 jaar was geworden, in september van vorig jaar, sprak ze daar nooit meer over. Ikzelf ging het haar niet herinneren natuurlijk.
Toen ze in november 2007 een herseninfarct kreeg, dacht ik weer aan die voorspelling. Ik sprak er nog eens over met Jeannine, die antwoordde dat ze geen enkel geloof hechtte aan zulke dingen. En het viel me op dat Jeannine sindsdien altijd zei dat tante Laure 97 jaar was (wat pas binnen drie maanden waar zou zijn geweest).
10 juni ’08, dinsdag
Inderdaad, de mensen zijn aan het hamsteren: deze avond was de groentenafdeling in de supermarkt zo goed als leeg. Een van de Nederlanders vertelde ons dat verschillende tankstations al zonder brandstof zitten. De staking (ik bedoel een staking van vrachtwagenchauffeurs – heb dat in de krant gelezen en dat verklaart waarschijnlijk al die vrachtwagens onderweg onlangs) duurt voort dus. Roger opperde even dat we dan misschien beter richting Frankrijk zouden rijden, maar volgens die man begint het daar ook al te rommelen.
Deze morgen brachten we de auto naar de garage. Daar leken ze meteen te vermoeden wat er aan de hand was en toen we, uren later, de auto gingen ophalen, bleek het inderdaad een lager te zijn die stuk was. Dat had Roger ook al vermoed.
We moesten dus de auto daar laten, en wandelden dan te voet terug naar de camping: ongeveer 3 kilometer.
Toen we hier aankwamen, sprak diezelfde Nederlander ons aan: ze zijn met z’n allen voor vijf weken op rondreis: Zuid-Frankrijk, Noord-Spanje en Noord-Portugal.
Na een snel ontbijt (we hadden nog maar alleen een nectarine gegeten) namen we de bus naar Segovia. Af en toe kwam de zon van achter de wolken piepen, maar de lucht bleef voornamelijk grijs. In het centrum was het zeer rustig. We wandelden wat door de stad en als vanzelf ging het richting Alcazar. Dat en de waterleiding zijn de twee zaken die Roger duidelijk het meest aantrekken. Ze zijn inderdaad indrukwekkend, maar ik wilde ook slenteren door de straten, de mooie patio’s van de paleizen bewonderen. Wat we uiteindelijk dan ook gedaan hebben.
Rond 13 uur 30 begonnen de straten en de cafés vol te lopen. We gingen ook iets drinken, en kregen er een tapa bij: brood met tonijn en paprika. Na nog wat gekuier, nog een caféhalte: weer kregen we een hapje bij onze wijn. Ik wilde een ración eten, maar wat op de kaart stond was niet te verkrijgen. Wel hadden ze calamares en su tinta. Het toeval wil dat Roger en ik gisteren vaststelden dat dit gerecht nergens meer aangeboden werd. Hier dus wel. We namen één ración voor ons beiden, en daar kregen we aardappelen en brood bij. Ik was voldaan. En dat maar voor 6,10 euro alles tezamen.
Na nog een beetje wandelen, dronken we weer een wijntje in weer een ander cafeetje, waar we gisteren ook een tapa kregen. Deze keer (het was 16 uur: had het daar iets mee te maken?) kregen we er geen hapje bij. En moesten we toch 3,90 euro betalen.
De winkels waren rond 14 uur een voor een dichtgegaan, en rond 16 uur waren er nog maar enkele toeristen op straat.
Maar tegen dat we naar de garage belden (rond 16 uur 30) werden de straten weer levendiger: ik vermoed dat de mensen weer naar hun werk gingen.
Onze auto was klaar, zei men ons.
We namen de bus tot een beetje verder dan de camping. En net toen begon het te stortregenen. Zeggen dat ik een half uur vroeger hoopte dat het weer zich eindelijk zou herstellen: de zon scheen krachtig. Maar het is waar dat de bergen nog steeds omhuld waren met donkere wolken.
Van de bushalte naar de garage was het nog bijna 2 kilometer stappen, maar gelukkig hield de regen op nadat we uit de bus waren gestapt.
Net toen we de garage bereikten, ging mijn GSM. Ik had iedereen gevraagd om niet te bellen, dus liet ik maar rinkelen. Daarna hoorde ik dat er een berichtje binnenkwam. Het was van Hendrik. Of we terugkwamen voor de begrafenis van tante Laure. Helaas, met de auto heel deze dag in de garage is het zeker niet meer mogelijk...
Toen we de garage verlieten, wuifde de garagehouder ons zo vriendelijk na dat ik dat hier wel even wil noteren!
We gingen boodschappen doen, en merkten dus dat de groentenrekken opvallend leeg waren. Waarschijnlijk niet geleverd dus.
Ik vond dat er opvallend veel vliegen waren op de camping. Had dat iets te maken met de recente stortregen?
We aten (soep, tomaat, ei, brood en guacamole) en besloten even tot La Granja te rijden, op ongeveer 10 kilometer van hier.
Toen we daar aankwamen, begon het weer te stortregenen. Ik had geen zin om daarin te lopen, Roger had helemaal geen zin meer om te lopen (en met de auto mocht je niet tot in het historisch centrum), dus kregen we maar een glimp te zien van het koninklijk paleis, en keerden terug naar de camping.
Waar ik voor de afwas zorgde, en we daarna weer in de auto kropen: het regent en het is koud.
Mijn knieën doen pijn van al dat lopen vandaag (en al dat klimmen vooral) en Roger heeft, naast een eksteroog, last van zijn hiel. Ik hoop dat het geen hielspoor is.
11 juni 2008, woensdag, in Plasencia
We zitten weer in de auto, niet omwille van het weer, maar omdat het bijna middernacht is en je hier vanaf dan alleen licht mag laten branden in de tent of in de auto.
We hebben pas elk een menu gegeten in het campingrestaurant (8 euro per persoon, voor mij eerst een salade van groenten en deegwaren, voor Roger als voorgerecht linzensoep, als hoofdgerecht elk een heel groot stuk gegrilde zalm met sla en tomaten, als nagerecht een sorbet. Daarbij, inbegrepen in de prijs, een hele fles wijn en een fles gaseosa). Ik begrijp niet hoe ze ons dat allemaal kunnen serveren voor die prijs.
Naast ons zaten ook Vlamingen, en we geraakten in gesprek. Ze wonen in Edegem, bij Antwerpen, waren op reis met de motor, wandelden veel, hebben ons een paar wandelingen aangeraden, kortom, we hebben tot nu zitten kletsen. Echt heel vriendelijke mensen. Even heb ik eraan gedacht hen ons e-mailadres te geven, maar uiteindelijk ben ik het vergeten. Misschien beter zo: ik heb al zo’n drukke e-mailcorrespondentie!:-)
Deze morgen om 10 uur maakte Roger mij wakker. Ik was net iets aan het dromen over tante Laure, maar door dat plotselinge ontwaken, weet ik er niets meer van.
Na ons ontbijt hebben we ingepakt en om 10 uur 50, met amper 12°C, vertrokken we uit Segovia. We reden door een hoogvlakte met patchwork velden, ook velden die rood leken door de vele klaprozen.
Ook op de bermen van de weg bloeiden heel veel klaprozen en mooie roze en witte bloemen die ik niet ken.
We reden over bergketens, groene heuvels, hoogvlakten, we zagen geregeld gieren cirkelen boven ons, of ooievaars naar hun nest vliegen, op een kerk of een elektriciteitspaal.
Ik had aan Roger gevraagd de radio aan te zetten: we moeten meer naar Spaans ‘gepraat’ luisteren, zodat we weer aan dat snelle spreekritme wennen. Er was veel sprake van de staking van transporteurs, over de lege rekken in de ‘supermercados’, over de gesloten tankstations, de wegen die versperd werden door vrachtwagens. Een minister (ik denk van binnenlandse zaken) kwam ons sussen: de guardia civil werd ingezet, vrachtwagenchauffeurs werden verplicht om hun vrachtwagen te ‘doen bewegen’, er gebeurden aanhoudingen, als een vrachtwagen je de weg versperde, hoefde je alleen de politie op te bellen, en die zou onmiddellijk in werking treden, enz. ‘Iedereen heeft het recht het werk neer te leggen, maar niemand heeft het recht de andere mensen te verhinderen hun werk te doen’, en weer herbegon hij: de politie werd ingezet, er zou gezorgd worden dat de Franse grens vrij werd gemaakt, enz.
Tussen al dat gezever door werd er ook muziek gedraaid: rumbas, en dan – met een interview – zogenaamde moderne flamencoliederen van een zekere Maria Toledo. Gelukkig was ze zelf zo eerlijk om toe te geven dat ze geen zuivere flamenco zong.
Dan waren er nog programma’s over allergieën aan geuren, over wat we betalen aan belastingen – en daar zou die minister van daarnet beter wat over nagedacht hebben. Want inderdaad, de brandstofprijzen rijzen de pan uit, maar daarvan gaat meer dan 70% (denk ik toch) naar de staat. De belastingen op brandstof een beetje verminderen zou alles oplossen, of niet?
Het eerste tankstation dat we tegenkwamen bleek inderdaad gesloten. Daarom besloot Roger uit voorzorg te tanken aan het volgende station dat open was. Dat was iets verder dan Avila.
Eigenlijk wilde ik oorspronkelijk nog even in die stad verblijven, we hebben er immers zo goede herinneringen aan (en onze Vlaamse restaurantburen zongen er ook de lof van). Maar daar was het nog steeds koud (rond de 15°C) en we besloten toch warmere oorden op te zoeken. We hadden in de krant gezien dat Extremadura een perfecte temperatuur bood. 25 à 27°C is voor hier dan wel fris voor de tijd van het jaar, ons leek dat ideaal.
Maar... Reden we in feite naar Cáceres of naar Plasencia? Voor het eerste moesten we sowieso langs het tweede, dus we zouden wel zien...
Ik genoot van de niet al te lange reis, van alles wat ik zag: zwarte koeien die graasden in een wei, muurtjes van los op elkaar gestapelde stenen die weiden afbakenden, roofvogels in de lucht, ontelbare windturbines bovenop een bergketen, de kronkelende bergwegen die we volgden, sneeuw helemaal boven een bergtop, uitgestrekte vlaktes, riviertjes die we overstaken, en onder andere de Jerte waarvan we een hele tijd de vallei volgden en die ook hier door de stad loopt. Honger deed zich weer voelen, maar ik had zoals altijd brood bij me.
Om 12 uur 50 reden we Extremadura binnen. Vlak na een pas op 1265 meter hoogte te Tornavacas. En de temperatuur steeg geleidelijk van 17°C tot 24°C!
In een dorpje zagen we dat er veel kerselaars stonden langs de weg, en toen we ergens lazen: ‘Kersen te koop’, wilden we even stoppen, want als ik de radio mocht geloven, zouden we bijna nergens meer fruit vinden in de winkels. Helaas, we hebben – in die piepkleine gemeente, stel je voor – geen parkeerplaats gevonden.
En vlak nadat we het dorp waren uitgereden, zagen we dat de weg bezaaid was met kersen en plastic zakjes. Er stond ook politie en we vroegen ons af of het een actie betrof tegen een vrachtwagen die wel had willen rijden.
Nu, wat ons ook opviel vandaag, was dat ons reizen heel snel ging, dat het veel minder stresserend was dan anders... Omdat er geen vrachtwagens reden.
We besloten nog eens in Plasencia te kamperen.
Grotere kaart weergeven
We zijn hier in jaren niet meer geweest. De camping ligt wel even verwijderd van de stad, in feite in Malpartida de Plasencia, vlakbij het Parque Nacional de Monfragüe.
De laatste keer dat we hier waren was het echt te warm om te gaan wandelen in dat natuurgebied. We hebben onze tijd toen voor het grootste deel verdaan aan het zwembad van de camping, al soezend. Wel zijn we toen even het reservaat ingereden – ik herinner me zelfs dat we hier en daar zijn gestopt, dat we naar een kasteel boven op een berg zijn gewandeld, dat we rechtstaand hebben gepicknickt in de schaarse schaduw van een kurkeik.
Maar echt lang gewandeld in dat zeer uitgestrekte gebied hebben we niet.
Ik hoopte even dat het er deze keer wel zou van komen. Ik weet het, mijn knieën knikken nogal veel de laatste tijd, maar met mijn Nordic-wandelstokken zou ik toch enkele kilometers kunnen afleggen?
Maar, bedacht ik toen, Roger zou het niet aankunnen met zijn voetproblemen! (Kleine anekdote: deze avond kocht ik een krant in Plasencia en terwijl Roger een douche nam, begon ik erin te lezen. Al geloof ik wel in astrologie, ik weet dat horoscopen in kranten en tijdschriften veel te algemeen zijn om iets waard te zijn. Maar ik nam ze wel door: goede oefening voor mijn Spaans. En wat las ik... Steenbokken (Roger zijn teken) zullen deze dag meer dan één probleem met hun voeten hebben!:-)
Onze restaurantburen hebben wel gewandeld in dat ‘Parque nacional’ en raadden ons enkele wandelingen aan.
De receptioniste van de camping bleek een Limburgse te zijn, uit Kinrooi in Belgisch Limburg. Echt bijna een buurvrouw dus. Toen ze op mijn identiteitskaart las dat ik in Leuven was geboren, sprak ze ons onmiddellijk in het Nederlands aan. En toen ontspon zich een korte conversatie. We vertelden dat we ook in Limburg woonden, ze zei dat ze met een Spanjaard uit Plasencia was getrouwd, 25 jaar geleden, dat ze sinds kort deze job had en die heel graag deed. Roger vertelde over zijn zus Maggy die ook met een Spanjaard getrouwd is.
We kwamen hier aan om precies 14 uur en 5 minuten. En ik had weer ontzettende honger. Roger heeft dan nog getreuzeld tot precies 14 uur 45 voor hij besliste welke plek we zouden uitkiezen. Niet te ver van de sanitaire voorzieningen, had ik gevraagd; niet te veel zon ’s morgens, vond hij belangrijk. Toen we hier aankwamen, wees ik al meteen een perceel aan dat volgens mij aan die voorwaarden voldeed. En uiteindelijk, nadat hij de hele camping had verkend, koos Roger voor het perceel er vlak naast.
Ik begon weer scheel te zien van de honger, wilde eerst en vooral eten, maar inderdaad, als ik er een gezellige picknick wilde van maken, dan moest al de bagage uit de auto zodat we onze tafel en stoelen konden installeren. En vermits de tent en de shelter nu letterlijk in één worp zijn opgesteld, misschien dat beter meteen doen? En als de shelter eenmaal is opgesteld, is het toch verstandiger daar ineens onze bagage in te zetten? Terwijl Roger daarmee bezig was, kon ik evengoed onze matrasjes uithalen, niet waar?
Afijn, rond 15 uur zaten we eindelijk te eten, en we dronken er samen een hele liter tomatensap bij: het was echt warm. In feite dus maar 25°C, maar als je bedenkt dat we van amper 12°C deze morgen kwamen...
Terwijl we brood aten met kreeftensla en guacamolle, werd de lucht heel bewolkt.
We reden naar Plasencia... en het begon te regenen. Achtervolgt de regen ons?
Maar het betrof maar enkele dikke druppels en zelfs in de stad hebben we niet meer dan dat gevoeld.
Plasencia! Ik was vergeten hoe mooi deze stad is. Eerst zagen we de twee kathedralen (was ik ook vergeten, maar de herinnering kwam meteen terug), de oude, Romaanse en daarachter de nieuwe, gotische. Jammer, allebei gesloten. Daarna hebben we een beetje gewandeld. Weer paleizen, mooie smalle straatjes, een parador (en onze restaurantburen verzekerden ons dat we daar zeker even binnen moesten/mochten gaan), veel kerken, en uiteindelijk de Plaza Mayor, waar we voor tezamen 2,80 euro allebei een minuscuul biertje dronken, zonder tapa.
We wandelden voort door de smalle straatjes met opvallend veel winkels en een ongewoon aantal zaken die ceremoniekleren aanboden. Echt opvallende jurken, en heel veel rood. Ik zie hier trouwens heel veel rode kleren dragen, is me al opgevallen. Zou mijn Spaans kwartier (of halve kwartier – ik weet niet precies hoe dat werkt, maar ik bedoel mijn Spaanse afkomst via Barbara Gasia, de grootmoeder van de mijne – marraine) ervoor zorgen dat ik ook zo van rood houd?
We gingen terug naar de Plaza Mayor, herkenden het cafeetje met zijn vele hespen waar we jaren geleden iets dronken, en als tapa een keuze van jamones kregen. En dronken nog iets in een ander café. Deze keer had ik een ‘Grimbergen’ besteld. Ik wilde immers verifiëren of je hier dat Vlaamse bier echt in een glas van 33 cl kreeg voor amper 2,80 euro.
Want ik herinnerde mij dat tijdens ons bezoek aan de brouwerij Cristal, nog niet zo heel lang geleden, waar ook Grimbergen wordt gebrouwen, we kleinere glazen kregen ter degustatie.
Maar ik kreeg wel degelijk een flesje van 33 cl, en weliswaar een iets kleiner glas, zodat mijn biertje niet meteen in één keer werd uitgeschonken. Roger nam een jarra gewone Spaanse pils: ook 33 cl, 1 euro 80.
Nadat we nog een keer het ‘mannetje’ bovenop het gemeentehuis (ook een vroegere palacio) het uur hadden horen slaan op de klok die op het dak van het gebouw staat, besloten we onze boodschappen te doen. In een Lidl. Geen groenten of fruit meer, inderdaad, tenzij enkele bijna rotte appelen of perziken. Geen vers brood meer, alleen van dat voorverpakt plastic Bimbo-brood.
We kochten dus alleen wijn, die we nu aan het drinken zijn in de auto, helemaal niet omdat het koud is, integendeel, ik zou wat liever voor onze tent zitten. Maar het campingreglement hé...
Het is me hier en in Segovia opgevallen dat in de cafés je wordt aangemoedigd om je peukjes in (nieuwe) asbakken te doven. In de cafés te Segovia stonden er wel 10 op de bar, hier, in de campingbar, zag ik er maar 2. Maar het lijkt weinig succes te hebben: alles belandt nog op de vloer. Ik heb vandaag (en dat was jaren geleden) trouwens weer twee keer de schoonmaakceremonie mogen meemaken en in feite hebben (hadden, als ze hun gewoontes ooit aanpassen) ze gelijk: het kost minder tijd om een vloer te vegen en schoon te maken dan én een vloer, én asbakken, én allerlei schoteltjes met afval.
12 juni 08, donderdag
Eindelijk zitten we eens voor onze tent ’s avonds. Het is 23 uur en we komen net van het campingrestaurant waar we weer elk een menu hebben gegeten. Voor 16 euro kregen we elk een voorgerecht (ik gaspacho, Roger soep van witte bonen), een hoofdgerecht (ik drie grote sneden gebraad met frieten, Roger een tiental gehaktballetjes met frieten) en een dessert (ik een appel die ik voor morgen bewaar en Roger een sorbet), een fles wijn en een fles gaseosa. Je vraagt je echt af hoe dat kan voor die prijs. Oké, de wijn is nogal zerp maar we drinken hem zoals de Spanjaarden, aangelengd met gaseosa en dat geeft een heel frisse en dorstlessende drank.
Roger besloot na het eten dat we best niet elke dag op restaurant gingen, ook al was het zo goedkoop, en dat besluit doet me veel plezier; ik zie ons anders weer eens thuiskomen met 4 kilo meer aan ons lijf!
Voor ik begin aan het relaas van deze in alle opzichten heel mooie dag, even over de camping. Het is hier heel netjes, alle kampeerders zijn vriendelijk en voorkomend voor elkaar, de sanitaire voorzieningen zijn echt proper en de douches heel aangenaam door hun voorportaaltje waar je je spullen kwijt kunt. En het is hier rustig. Geen radio’s, geen televisies, geen luid gebabbel. Alleen vogels: honderden mussen en een soort eksterachtige vogels met lichtblauwe staart. Geen idee hoe ze heten. Misschien morgen eens vragen aan de Limburgse receptioniste?
Deze morgen, na ons ontbijt en onze douche, vertrokken we richting Parque Nacional de Monfragüe. Het was al 24°C.
In het dorpje Villareal de San Carlos kreeg Roger in een soort inlichtingenbureau wat documentatie. Met de auto kon je twee wegen volgen, die echter geen lus maakten. Geen nood, dan maar de ene weg na de andere.
We reden eerst door bergen, volgden de rio Tajo (de Taag dus en ik kon het niet laten te denken dat Dirk Lambrechts zijn assen nu deel uitmaken van dat water). Aan de ‘Salto del Gitano’ stopten we een eerste keer. Ik heb me jaren geleden, toen we ook waren gestopt aan die twee duizelingwekkend hoge rotsen, en nu weer, afgevraagd waarom die plek die naam heeft gekregen... Als we thuis zijn, moet ik daar even naar googelen. Zou er een legende vertellen dat een zigeuner ooit van de ene rots naar de andere sprong?
Boven de rotsen cirkelden tientallen gieren, en niet adelaars zoals een Nederlands koppel, dat ook daar stopte, en dat we al op de camping hadden gezien, dacht. Hoe wij dat zo precies wisten? Wel, op een informatiepaneel stond dat er in het gebied slechts 1 paar adelaars woonde, drie paren zwarte ooievaars en 80 paren gieren. En als we dus zoveel vogels van dezelfde soort boven ons hoofd zagen vliegen, konden dat moeilijk arenden zijn.
Het was wel zeer indrukwekkend.
Op die plek was er een ‘aficionado de aves’, zoals hij zichzelf noemde, met een zeer professionele verrekijker (hijzelf zei dat zijn apparatuur niet echt professioneel was). Hij vroeg ons of we van vogels hielden, en omdat ik bevestigend antwoordde, mocht ik in zijn verrekijker (op statief) kijken. Ongelooflijk! Ik zag een zwart ooievaarswijfje in haar nest, met twee witte kuikens (of hoe je ooievaarsjongen ook noemt). Met het blote oog, en zelfs met onze verrekijker, zag je daar niets van. Echt een mooi tafereel en ik vroeg of Roger, en later het Nederlandse koppel ook mochten kijken. De Nederlandse man zat echter in een rolstoel en zei iets als ‘Es mas alto.’ Hij bedoelde natuurlijk dat de verrekijker van de Spanjaard te hoog stond voor hem (‘demasiado alto’) maar de Spanjaard begreep wat hij bedoelde, deed zijn verrekijker zakken tot de man ook dat schattige beeld kon zien vanuit zijn rolstoel.
We hebben alle vier nog geprobeerd de vogels te lokaliseren met onze verrekijker, en uiteindelijk was het de man in de rolstoel die daar het eerst in lukte.
Maar het effect (want uiteindelijk zijn wij er ook in geslaagd) was toch veel minder indrukwekkend dan wat we zagen door het toestel van de ‘aficionado’.
Ik vroeg hem hoe hij de vogels had gevonden: er zijn immers maar 3 paren – hijzelf beweerde zelfs maar 2. Wel, hij had een van de volwassen dieren over de Tajo zien vliegen, en had die vogel dan gevolgd met zijn kijker.
Uiteindelijk reden we voort richting het kasteel. Weg die ik me ook herinnerde. Maar deze keer zijn noch ik noch Roger te voet verder naar het kasteel gelopen. Ik voelde dat ik mijn knie echt moest sparen, en ik denk Roger idem met zijn voet.
Daar waar je niet meer verder kon met de auto, hebben we wel iets gegeten van wat ik bij had: brood en kaas. En water gedronken, want het was ondertussen al dorstig weer geworden: 29°C.
We reden terug naar de gewone weg, en echt, zagen de eik waaronder we, lang geleden, rechtstaande hebben gepicknickt, met de kinderen. Roger nam er een foto van in het voorbijgaan. Die eik ligt precies op 860 meter van de Salto del Gitano, richting kasteel, aan de rechterkant. Dus, ‘kindjes’, als je daar ooit voorbijkomt, denk ook even terug aan onze vroegere reizen samen!
Dat kasteel was het einde van de eerste autorit, dus gingen we terug richting Villareal de San Carlos.
Waar we deze keer niet binnen reden. Even verder dan het dorp sloegen we af naar Los Saltos de Torrejón. Weer zo’n naam die doet dromen: waar gaan die sprongen weer over?
De tweede autoroute dus.
Met weer enkele stopplaatsen. De weg is inderdaad zo smal dat je niet anders kunt parkeren dan op voorziene stopplaatsen. Als er al geen andere auto staat. Maar we hebben tijdens de hele tocht weinig auto’s en/of mensen ontmoet.
Die eerste mirador gaf een zicht op de bergen rondom ons en de rio Tiétar, die verder zou overgaan in de embalse de Torrejón-Tiétar. Het landschap was wel een beetje minder indrukwekkend dan tijdens de eerste route: minder rotsen. Maar... En die indruk had ik al de hele tijd in Monfragüe, ik waande me wel in Kongo, en nog preciezer in Matadi, en nog wel in bepaalde omstreken van Soyo. Het hoge gele gras deed denken aan onze matiti’s. De eiken misten we ginder wel, maar de eucalyptusgeur was dezelfde als in mijn kinderjaren.
Heerlijk!
We stopten nog een paar keer, en ook op een plek waar werd gezegd dat je daar wel eens een arend kon zien cirkelen. Helaas, die deed waarschijnlijk net zijn siësta.
Op nog een andere plek zag Roger door zijn verrekijker een gier met ‘kuikens’. Hij wilde daar absoluut een kiekje van maken, maar dat lukte niet.
Op deze route waren hier en daar picknickbanken, en ik bedacht dat we jaren geleden, en vandaag ook, heel dom waren geweest. In feite stonden die aangeduid op de informatiefolder die we hadden gekregen (en die we toen niet hadden, dat is waar): dus waarom niet gewacht tot daar in plaats van zonder comfort te lunchen onder het kasteel?
Uiteindelijk reden we terug naar de camping via de N1. En net zoals zovele jaren geleden, vonden we geen aanwijzing naar onze camping. Roger had de plek wel als ‘home’ aangeduid, maar zelfs Matilleke leek in de war.
De wegen zijn dan ook fel veranderd de laatste jaren (en ik las daar trouwens iets over in de krant vandaag).
Uiteindelijk hebben we onze GPS het zwijgen opgelegd en hebben we de camping op eigen kracht gevonden.
We zijn meteen een biertje gaan drinken in de bar. Het was zo warm... 30°C al op dat uur (dat wil zeggen 17 uur).
Daarna nog even gebabbeld, naar de kinderen gesmst, nog bier gedronken dat we in de campingwinkel hadden gekocht, nog wat gelezen enz. Tot we konden gaan eten.
De staking duurt voort en het was duidelijk dat er groenten te kort zijn in het restaurant. Ze hebben bijvoorbeeld de komkommerstukjes die een gaspacho uit brik moeten doen lijken of hij vers gemaakt is, moeten vervangen door eieren. En we kregen deze keer geen sla en tomaten bij het hoofdgerecht. Ik heb gelezen dat de guardia civil inderdaad wordt ingezet, dat sommige transporten worden begeleid door politie, en dan nog worden tegengehouden door ‘piketten’, dat er al veel arrestaties zijn, dat er voor miljoenen euro verloren is gegaan aan fruit en groente dat niet kon vervoerd worden, dat de vissers ook al acties ondernemen, enz.
Raar, maar de oplossing lijkt me toch zo eenvoudig: de staat moet eventjes minder belastingen heffen op brandstof. Maar nee, ze profiteert integendeel van de hoge prijzen! Eigenlijk smerig!
Opmerking op 3 juli, als we al een poosje thuis zijn: naar het schijnt, zo heb ik gelezen in een van de vele tijdschriften die op ons wachtten, kan een staat niet zomaar op zichzelf beslissen of BTW op een bepaalde zaak verminderd wordt. Daar zou ‘Europa’ over moeten beslissen!
13 juni, vrijdag, 22 uur 55
Warme dag vandaag: tot 31 graden in de schaduw en nu nog 26°C.
Na ons ontbijt (voor mij de helft van de appel die gisteren avond mijn dessert was en een stukje brood met mortadella), en nadat Roger de auto een beetje had gewassen, zijn we naar Plasencia gereden.
We hebben er gekuierd, de kerken enz. nog wat bewonderd, kersen gekocht op een markt (opvallend hoeveel fruit en groenten daar werd aangeboden terwijl in de Aldi waar we later onze boodschappen deden de versgoedrekken zo goed als leeg waren – en trouwens van andere producten begon de schaarste ook op te vallen).
Roger nam nog een paar foto’s, onder andere van de overblijvende stadsmuur, van de toegangspoorten. Roger wilde graag bovenop de stadsmuren wandelen, maar de toegangstrap was afgesloten. Een voorbijganger legde ons uit dat die na de siësta zou opengaan, maar daar hebben we niet op gewacht.
We klommen tot aan de Plaza Mayor en dronken een biertje in een cafeetje waar aan de zoldering de ene ham naast de andere hing te drogen. En kregen er als tapa uiteraard een stukje ham op wat brood bij. In dat zelfde café zaten we ook de vorige keer dat we in Plasencia waren en het was niets veranderd.
Met dat stukje brood had ik natuurlijk niet gegeten, dus verorberde ik mijn tweede appelhelft die ik mee had genomen (het was een enorm grote appel).
Roger stelde voor boodschappen te doen in een supermercado waar we een aanwijzing naar gezien hadden. En meteen daar een hapje te eten.
We reden dus richting Avila... Kilometers, zonder de supermercado te vinden (omdat de aanwijzingen op een zeker ogenblik ophielden).
Wel zagen we onder weg de camping ‘La Chopera’ en Roger dacht dat we daar verbleven de eerste keer dat we in Plasencia waren (die eerste keer moet voor 1993 zijn geweest, en van die camping herinner ik me niets). We reden er even naartoe, maar hij kwam ons helemaal niet bekend voor. Nu, er is nog een andere camping in de buurt van Plasencia, maar die hebben we niet bezocht.
Vermits dat grootwarenhuis ofwel niet meer bestond, ofwel nog kilometers ver was, besloten we terug te keren naar Plasencia en daar naar de Aldi te gaan. Het was toen al 16 uur 15 en ondanks mijn halve appel en een beetje druivensuiker, begon ik scheel te zien. Ik heb dan ook, zodra we de kassa gepasseerd waren, een van de gekochte drinkyoghurtjes opgedronken.
Rond 17 uur waren we terug op de camping en we namen ons ‘middagmaal’: brood, eendenpaté en kersen.
Daarna hebben we een beetje gelezen en ik ben zelfs half in slaap gevallen. Roger heeft een echt dutje gedaan, op een matje in de schaduw van de auto.
Rond 18 uur 30 zijn we iets gaan drinken in de campingbar (of restaurant, want het is hetzelfde gebouw). Ik nam een witte wijn (een bodempje wijn in een enorm glas) en Roger een caña. Ik hoopte in feite de krant – die je in Spanje in bijna elk café vindt - te kunnen lezen, maar die bleek in gebruik. Omdat we ook niet naar de radio hebben geluisterd, weet ik dus niet hoe het zit met de staking. Aan de rekken van de Aldi te oordelen, zijn de zaken nog niet opgelost.
Ik kreeg een SMS van mama: dat haar nieuwe bril meevalt, dat bij Jean-Lou en Ingrid de renovatie van de keuken bijna gaat beginnen.
En rond 20 uur aten we weer eens bij de tent: 1 liter gaspacho, en ensaladilla rusa met brood.
Weer hebben we daarna wat gelezen... En het toppunt is dat we in een van de folders die we bijhebben het adres vonden van de camping te Zaragoza. Zeggen dat we daar zo naar gezocht hebben: soms lijken we wel kiekens zonder kop!
Maar kom, misschien gaan we daar een nachtje of twee doorbrengen in het teruggaan.
Omdat we allebei dorst hadden – en water maar water is – kocht Roger nog een grote fles gekoeld bier.
Roger vertelde me dat in het sanitaire gedeelte voor de mannen, alles niet echt in orde is: kranen die niet werken, deuren die slecht dichtgaan, allerlei kleine mankementen. Daar mogen wij, vrouwen, niet over klagen. Oké, soms is er iemand die de douche vies achterlaat, maar dat ligt dan niet aan de uitbaters van de camping natuurlijk. En vermits er douches genoeg zijn, kies je dan gewoon een ander, want de meeste blijven wel erg netjes.
Als ik vergelijk met onze eerste campings, in het begin dat we op deze manier reisden, dan is er een grote weg afgelegd! Toen was alles nog zeer primitief!
Maar de evolutie heeft ook gezorgd voor een zekere discriminatie! Roger vertelde me – en ik ben het gaan verifiëren, hoewel ik niet verondersteld word in dat deel van de voorzieningen binnen te gaan – dat in hun gedeelte een automaat staat met condooms en ‘penisringen’ (had ik nog nooit van gehoord). Waarom kunnen wij vrouwen dan geen vibrator uit een automaat halen?
Morgen verlaten we deze camping, richting Caceres, en misschien verder. Wanneer zal ik nog eens hier komen? Weer over 9 jaar? Want ik denk, maar zal het thuis moeten verifiëren, dat we de laatste keer hier waren in 1999. De temperatuur is nu alleszins dragelijker dan toen. 31°C in de schaduw is nog net te doen, behalve als je geen schaduw vindt natuurlijk, wat hier in Extremadura soms wel het geval is.
Deze avond nog een paar ooievaars boven ons zien vliegen. Ik hoorde hun geklepper en keek omhoog: jawel, daar waren ze.
Morgen wordt tante Laure begraven (of is het gecremeerd? Zijzelf sprak vroeger altijd over crematie en dat ze uitgestrooid zou worden in haar tuin). Ik vind het echt jammer dat we er niet bij zullen zijn. Hoop dat Jeannine het begrijpt, maar zulke helse, snelle rit kon ik Roger echt niet aandoen. In gedachten zullen we wel bij de familie en bij tante Laure zijn.
14 juni 2008, Mérida
Onze gasfles is op en deze morgen wilden we een nieuwe kopen op de camping, maar hun laatste bleek verkocht.
Na een snel ontbijt en het even snelle inpakken zijn we dan om 11 uur 10 vertrokken uit Plasencia. Kort daarna begon de uitvaart van tante Laure. Op de radio hoorden we flamenco, maar de zanger (José Salazar Molina als ik goed begrepen heb) was van Badajoz. Daarna hoorden we fandangos gezongen door een zangeres uit Extremadura en een uit Catalonië. Eigenaardig hoeveel (dikwijls niet authentieke) flamenco je tegenwoordig hoort.
Tot ongeveer Caceres reden we door dorre vlakten, onder andere de llanos de Caceres. Praktisch geen gras, en het weinige dat hier en daar koeien, paarden en schapen stonden te grazen was zo geel als wat. Af en toe een woestijnachtige heuvel, tientallen kilometers zonder een huis, dan weer een wit dorpje. Schaarse bomen en ooievaars, gieren die over dat desolate cirkelden, en dan een eenzame Osbornestier. Iets na Cañaveral, zien we weer de romeinse brug over de arroyo de la Carrecere (eigenaardig,die dorheid met twee rivieren in de buurt: de Carecerre en weer de Taag). Uiteraard wilde Roger weer een foto maken. Het water stond lager dan vorig jaar. Na Caceres werd het zo mogelijk nog meer dor: kilometers zonder zelfs één boom.
Iets voor 13 uur reden we de provincie Badajoz binnen en de bomen werden wat talrijker (eiken). We volgden een poosje de Ruta de la Plata en kwamen om 13 uur aan in Mérida.
Grotere kaart weergeven
De camping was snel gevonden. Hij staat weer vol Nederlanders in hun caravan of campers. Er zijn ook wel enkele Spanjaarden en tegenover ons een familie Portugezen. De sanitaire voorzieningen zijn netjes, maar de toiletten hebben geen bril.
Het was warm: 32°C in de schaduw en er is weinig schaduw. Nadat we onze tent hadden geïnstalleerd, aten we een hapje en gingen naar de bar om te vragen of er campinggas te koop was. Niet. Ik kreeg het lumineuze idee om naar de Carrefour te gaan om boodschappen te doen (daar zou het wel koeler zijn) en Roger hoopte er campinggas te vinden. Weer niet. Maar het was er inderdaad koel.
Aan de kassa kregen we een bon voor een gratis plato combinado als we een andere betaalden. Dat zei ons wel wat: met twee eten voor 5,5 euro!
Eerst dronken we een biertje in de bar van de Carrefour en iets over 17 uur namen we twee platos combinados: voor mij kippenborst, sla, tomaat, ensaladilla rusa, friet en gebakken ei; voor Roger gebakken ham, chorizo, en ei met friet. Voor mij weer veel te veel uiteraard. Maar kom, de dag was nog lang en ik zou een hele tijd zonder eten verder kunnen.
Daarna brachten we onze boodschappen naar de camping en vertrokken we naar Mérida, met de plattegrond die we op de receptie hadden gekregen. Stel je voor: één van de straten van deze stad heet Calle John Lennon!
We vonden vrij gemakkelijk een parking (slechts 1 euro voor 2 uur) en liepen naar het amfitheater. Ik ‘voelde’ de stad niet, ik wist dat er van alles te bezichtigen was (waterleiding, amfitheater, museum, enz, enz) maar dat is niet echt wat ik verlang van een reis. Ik wil eerder een sfeer opsnuiven en liefst mij erdoor aangetrokken voelen. Maar kom, bedacht ik, dan maar eens een stad bezoeken ‘volgens de regels’. Vlakbij het amfitheater vonden we de oficina de turismo waar men ons wat documentatie gaf. Het amfitheater (en alle Romeinse overblijfselen) bezoeken is betalend. Wel kon je een ticket van 10 euro kopen waarmee je alle monumenten kon bezoeken wanneer je maar wilde, desnoods mocht je er vijf jaar over doen.
En dan zegt Roger ineens: ‘Ik weet niet waarom, maar deze stad ligt me niet!’
Ik was opgelucht: blijkbaar voelden we allebei hetzelfde. We hebben dan, terwijl we toch een beetje verder kuierden, proberen te analyseren aan wat dat lag. Zeker niet aan het bruiloftgezelschap dat aan het restaurant vlakbij het amfitheater samenkwam: de vrouwen waren typisch op zijn Spaans opgedirkt, en dat vond ik eerder sympathiek. Het was niet omdat het te duur was of omdat de mensen onvriendelijk waren, integendeel. We dronken een biertje voor amper 1,10 euro, de parking was spotgoedkoop, de enkele mensen met wie we praatten waren heel vriendelijk.
En dan wisten we het ineens. Op de Plaza de España waren maar een paar cafeetjes. In de omliggende straatjes praktisch geen. Dat centrum was heel klein, maar de stad had verschillende buurten die eruitzagen alsof ze het centrum waren. En op elk plein viel ons op dat er geen of slechts een cafeetje was. Toch liep er veel volk in de straten vol winkels (de typische wandeling na de siësta). Roger zei ineens: ‘Ik denk dat het inderdaad dat is: geen echt centrum. De stad wordt door midden gesneden door een spoorweg, zelfs door een autosnelweg.’
‘En het is niet zo dat je veel mooie gebouwen ziet’, voegde ik daar aan toe hoewel ik moet toegeven dat ik er een paar heb gezien op de Plaza de España.
‘Ik heb veel zin om morgen al weg te gaan,’ biechtte Roger op, ‘deze stad heeft niets te bieden dan haar Romeins verleden!’ (De stad zou ‘gesticht’ zijn door keizer Augustus).
Ik voelde me opgelucht!
Dus we vertrekken normaal morgen, waarschijnlijk richting Dos Hermanas.
Vandaag nog een sms-je gestuurd en gekregen naar en van mama. Alles lijkt in orde daar.
En deze avond een sms naar Roger en Lily Beeckman. Die zijn vanaf 18 juni in de buurt van Malaga, bij de zus van Roger. En ze wilden graag dat we langskwamen. Ik heb ze gevraagd of we dat al mochten doen op 19 juni.
Deze avond, in Mérida, was het nog 33°C. Aan die warmte moeten we weer wennen!
15 juni ’08, zondag
We zijn in Dos Hermanas, onder Sevilla.
Grotere kaart weergeven
Vorig jaar waren we hier ook, en pas op het moment dat we weer gingen vertrekken, vernamen we dat er een bus reed naar Sevilla. Die zullen we morgen normaal gezien nemen. Maar... We zijn al even op verkenning naar de bushalte gegaan en dat gebeurde voor mij weer met knikkende knieën: het ging langs een brug over de snelweg!
We zijn deze morgen rond half elf vertrokken uit Mérida. Het trof ons dat er veel mensen vertrokken die er maar één nacht hadden doorgebracht. Zouden ze allemaal datzelfde gevoel hebben gehad over die stad?
We volgden de Ruta de la Plata in een immense vlakte met afwisselend wijngaarden en olijfbomen. Er was opvallend weinig verkeer (in de krant die we onderweg kochten in een tankstation las ik dat het verkeer gisteren heel traag ging: veel mensen zouden op vakantie vertrokken zijn: zou de school hier al afgelopen zijn? Dat zou verklaren waarom ik gisteren al schoolplichtige kinderen zag op de camping. Ik dacht dat ze er gewoon op weekend waren).
De vlakte werd geleidelijk aan woestijnachtig. En midden die dorheid, weer een Osbornestier zonder zijn publiciteit.
Ineens zien we tientallen zonnepanelen (om elektriciteit op te wekken). En langs de weg prijken eucalyptusbomen die je tot in de auto ruikt. Roger vertelt me dat die in de jaren 40 werden ingevoerd uit Australië in een poging Spanje te herbebossen. Maar die poging lijkt mislukt: de bomen blijven vrij klein en vrij schaars.
We zijn dan net Andalucia binnengereden en een beetje later zitten we in de provincie Sevilla, in de sierra Morena. Op de radio klinkt heel mooie folkmuziek, onder andere doedelzak. Ik heb de namen van de uitvoerders niet echt begrepen. Ik dacht dat er een groep bij was die ‘Roman(c)er’ heette. Eens naar googelen als we thuis zijn.
Op ongeveer 20 km van Sevilla – en het is dan al 30°C – zijn er weer wijngaarden.
Nu horen we cante jondo op de radio, zeer mooi maar lijkt toch geen flamenco zoals ik het vroeger kende. Ik las deze avond in dezelfde krant dat flamenco nu wordt onderwezen in de conservatoria van Andaloesië en als iets ‘officieel’ wordt onderwezen, krijgt het uiteraard iets ‘gepolijst’, wordt het minder ruw, verliest het zijn ‘duende’. Dat is inderdaad wat ik mis bij al de flamenco die ik op de radio hoorde: dat rauwe, die tragiek. Is het daarom dat Dirk Lambrechts zaliger destijds de flamenco de rug heeft toegekeerd?
We rijden Sevilla voorbij, we willen wel even El Rocío, de bekende bedevaartplaats van de zigeuners bezoeken. Elk jaar, met Pinksteren, komen de zigeuners hier bedevaarten, in grote wagens getrokken door ossen, of op paarden.
Rond 13 uur 30 reden we El Rocío binnen. Wat een ervaring!
Witte huizen langs niet geasfalteerde straten. Praktisch voor elk huis een ‘afspanning’ voor paarden. Het had iets van een westernstad, vond ik. De vrij brede straten gaven bijna allemaal uit op een heel groot plein waar wel drie heel mooie kerken stonden. Overal winkeltjes met laarzen, hoeden, flamencokostuums. Uit de cafés klonk (populaire) flamenco. En in de straten, op het plein liep je op zand; het leek wel of je je op een strand met huizen bevond. Af en toe een paard dat een koets vol Spaanse toeristen trok, enkele mensen te paard, en eucalyptusbomen die heel weinig schaduw gaven. Het was warm (rond de 34°C), de zon blaakte over al dat zand en die witte huizen, de lucht leek wel te trillen, en we kregen dorst. In een druk cafeetje dronken we elk een caña, en kregen er enkele olijven bij. Ik had onderweg wel wat brood gegeten, maar had weer honger, dus die vruchtjes waren welkom. Helaas niet voldoende om mijn honger te stillen.
In een ander, ongelooflijk druk en plezant lawaaierig café (hoe doen die mensen het om elkaar te begrijpen terwijl ze allemaal door elkaar praten?) dat werd afgekoeld op een wel zeer originele manier: over het dak liep constant water, waar het vandaan kwam heb ik niet kunnen achterhalen, bestelden we weer twee biertjes en elk een ración. Voor mij tonijn met aardappelen, voor Roger gehaktballetjes en frietjes. Wel lekker (het mijne toch) maar o zo vreselijk vet: alles baadde in de olijfolie. Ik kreeg amper de helft op (maar we betaalden wel vrij veel: 22 euro alles tezamen).
Ik was echt zo verzadigd dat ik deze avond alleen nog wat kersen heb gegeten, yoghurt en een stukje brood met jam en chocola.
In dat café hingen veel foto’s van de bekende bedevaarten. We bezochten nog de kerk waarrond alles draait: de Iglesia de Nuestra Señora del Rocío. Op zich een vrij eenvoudige, mooie witte kerk (waarin een vogel vloog). Maar dat altaar! Goud, goud en nog eens goud (hoewel, was het echt goud?) en een Onze Lieve Vrouw in een gouden gewaad vol versieringen en tierlantijntjes. Ik begreep ineens waarom de Protestanten ervan overtuigd zijn dat Katholieken ‘Maria aanbidden’!
We verlieten die eigenaardige stad en reden naar de camping in Dos Hermanas. Matilleke was geregeld de kluts kwijt geweest (de wegen veranderen hier te snel: ook Nederlanders die we eergisteren hadden ontmoet klaagden dat hun Tomtom het dikwijls niet meer aankon) dus moest ik weer de landkaarten bovenhalen. Maar we hebben de weg gemakkelijk gevonden.
De camping was vrij bevolkt, en het duurde wel een kwartier voor we een geschikte plek vonden, met toch een beetje schaduw. Want ondertussen was het al 36°C!
We dronken water en nog water, namen een douche, wasten de kleren, aten een hapje en gingen zoeken naar de halte van de bus naar Sevilla.
Enkele van de (weinig) schaduwgevende bomen zijn limoenbomen. De citroengeur was me al opgevallen, maar ik dacht dat ik ‘de Spanjaarden’ rook, die de gewoonte hebben zich nogal fel en fris te parfumeren. Tot Roger mij vroeg wat die kleine, nog onrijpe vruchtjes waren: toen viel mijn euro!
Achter ons zitten Fransen. Die hebben niet opgehouden te babbelen sinds we hier zijn, en het is vooral een van hen die constant het woord voert (hij is een ‘gendarme’ heb ik hem horen vertellen). Tegenover ons staan de onvermijdelijke Nederlanders. Voor de rest nog enkele Nederlanders, en veel Spanjaarden. Sommigen van die laatsten gaan hier blijkbaar hun vakantie doorbrengen, want waarom anders hebben ze zelfs een gewone koelkast bij, die ze buiten hun caravan hebben opgesteld?
Toen ik dat zag, moest ik denken aan vorig jaar in Aranjuez. Maar gelukkig hebben we dit jaar van de hele reis nog geen last gehad van echt lawaai.
Toen ik ging douchen en de kleren wassen, ondervond ik weer de vriendelijkheid van de Spanjaarden. De schoonmaakster was net bezig, maar gaf me heel spontaan goede raad (want, net als vorig jaar, liep ik even verloren in de ‘sanitarios’ die inderdaad een beetje verwarrend zijn opgebouwd).
Deze avond nog een sms-je gestuurd naar de kinderen.
En tot nu mag ik nog alleen maar klagen over 4 dikke muggenbeten tijdens de reis – maar ik heb deze avond toch muggenmelk gesmeerd want ik was die jeuk beu – over een heel kleine kneuzing aan een rib – wel ja, ik ben onlangs weer van mijn matrasje gerold en op een van de weinige steentjes terechtgekomen – en over weer een dikker wordende buik – dat vette eten, en mijn menselijk opzicht: ik kan alleen naar toilet gaan als ik ongeveer alleen ben in de sanitarios. Meestal lukt me dat: het is gewoon een kwestie van op andere uren te gaan dan de menigte. Maar af en toe lukt dat laatste niet en dan weet ik weer wat het betekent geconstipeerd te zijn.
Roger heeft niet geklaagd over zijn voet vandaag. Maar ja, Roger klaagt zelden...
16 juni ’08, maandag
Deze morgen namen we dus de bus naar Sevilla. De rit duurde bijna een half uur. We stapten af aan de terminus, zijnde de avenida de Portugal. In het binnenrijden van de stad vielen ons de vele grote, mooie villa’s op, eerder een soort kasteeltjes. Eenendertig jaar geleden, toen we hier de laatste keer waren, hadden we die niet gezien, waarschijnlijk omdat we via een andere weg de stad waren binnengereden.
De avenida de Portugal is niet echt het historische centrum. We liepen dus nog een heel eind, via de brede avenida del Cid, daarna de San Fernando, allemaal lanen die we voor het eerst zagen. Langs San Fernando stond een heel mooi gebouw (zoals er zoveel zijn in Sevilla) en Roger dacht te weten dat het de ‘fabrica de tabacos’ betrof. Op de plattegrond die we aan een krantenkiosk hadden gekocht, stond vermeld dat het een universiteit was. We gingen er binnen en bevonden ons duidelijk in een faculteit van wijsbegeerte en letteren. Maar deze avond las ik in een heel oude gids die we bijhebben dat het toen een tabaksfabriek was.
Het was een prachtig gebouw, met vele binnenpleinen, statige trappen... En het academisch jaar leek nog niet afgelopen. We zagen een student die één arm had verloren, en één oog. Zijn gezicht droeg aan dezelfde kant littekens van brandwonden. Een ongeluk dus (vuurwerk?). Toch stond hij lustig te keuvelen en te lachen met andere studenten.
Toen we de universiteit aan een andere kant verlieten, bevonden we ons in de Palos de la Frontera (in onze gids draagt de straat nog een andere naam) die uitgaf op de avenida de Roma. Vandaar wandelden we verder naar de Avenida de la Constitución, want Roger wilde eerst en vooral de Giralda zien.
Net zoals 31 jaar geleden, maar toen zijn we er zeker niet langs die brede laan naartoe gewandeld, want toen was me niet opgevallen dat ik de kathedraal zelf eigenlijk mooier vond dan de bekende toren. We gingen daarna naar het Alcázar, maar die sloot net. We kuierden nog wat langs andere kerken, langs prachtige, statige gebouwen. Sevilla is een prachtige stad, de temperatuur was aangenaam (ik schat rond de 27°C) maar wat een toeristen! Veel meer dan in 1977!
We dronken een biertje in een donker café met langs de muren enorme wijnkruiken. Ik wilde er een tapa bij nemen (want we kregen er geen gratis bij) en dat werd voor 2 euro ‘morcilla de higado’. Wat een teleurstelling: voor het equivalent van dus 80 oude franken, kregen we twee minuscule stukjes brood met daar telkens een schijfje morcilla (pens) op.
Het was toen rond half drie en vermits we ons arm zouden betalen aan tapa’s, beslisten we een restaurant te doen. In een smal, kronkelend straatje vonden we een terrasje. Roger kon er een menu krijgen voor 9 euro. Ikzelf, die met een heel menu altijd te veel heb, zou gewoon een ensalada mixta bestellen. We zetten ons neer, de kaart werd ons gebracht, en we wachtten. Wel een kwartier. Toen er dan nog niemand onze bestelling kwam opnemen, besloot Roger op te stappen.
In een ander restaurant, een zelfbediening, kreeg je voor 9 euro een volledig menu, met ingrediënten naar keuze. Een beetje zoals bij Colmar bij ons. Je kon er helaas niets anders krijgen, niet ideaal voor mij dus.
Dan maar nog wat rondgewandeld, en weer een biertje gedronken op een van de vele pleintjes. Weer namen we er één tapa bij, voor 2,5 euro deze keer. Het was even armzalig: een piepklein broodje met twee ansjovissen uit blik en een stukje kaas.
Ondertussen hadden we ons nog 10 euro laten aftroggelen door twee zigeunerinnen. Ineens kregen we van hen een takje rozemarijn in onze handen geduwd. Waarom we niet meteen geweigerd hebben zoals destijds in Cordoba, vraag ik me af. Maar het gebeurde allemaal zo snel dat we daar een beetje verbouwereerd stonden, zeker als ze elk in onze handpalm begonnen te lezen en ons veel goede dingen voor de toekomst voorspelden. Uiteraard vroegen ze daarna dat we ‘iets’ zouden betalen voor hun goede diensten. Roger haalde eerst een paar euro’s uit zijn zak, maar daar waren ze niet tevreden mee: het moest papiergeld zijn. Ik stelde voor elke vrouw dan maar 5 euro te betalen. Roger had echter alleen een briefje van 10 euro. Dat vonden ze net genoeg voor een van hen. Nog een beetje gediscussieerd (onder andere gezegd dat ik niet had gevraagd naar die handlezing) en uiteindelijk namen ze vrede met 10 euro voor hen beiden.
Ik wilde eigenlijk Triana bezoeken, de (vroegere?) zigeunerbuurt aan de overkant van de Guadalquivir. Maar het voorval met de twee zigeunerinnen deed me afzien van dat plan. Het feit dat Roger zei dat hij nog bij elke stap pijn had, speelde natuurlijk ook wel mee.
We liepen wel nog tot aan de Plaza de España, niet zo ver van waar we de bus terug moesten nemen. Wat een pracht! We hebben er lang rondgelopen, zoveel was er te bewonderen. Toch is het niet een gewoon plein zoals in andere steden. Hier alleen dat prachtige complex waar onder andere ministeries waren in ondergebracht. Geen gewone huizen, geen cafeetjes. Op het plein voor het immense paleis-achtige gebouw stonden wel honderd tafels gedekt, elk voor 10 personen. Ik vroeg me af welk festijn daar zou plaatsvinden.
We gingen terug naar de bushalte waar we de bus van 16 uur 45 namen. Ik maakte me al zorgen over de brug die ik weer zou moeten oversteken. In het gaan had ik Rogers hand vastgehouden, lopend aan de wegkant, zodat ik zo weinig mogelijk zag van de autosnelweg onder de brug, en toch had ik nog last van hoogtevrees gehad.
Op een zeker ogenblik riep de busbestuurder: ‘Camping!’. We stapten dan maar uit, maar wisten helemaal niet waar we waren. Niets was hetzelfde als op de plek waar we de bus naar Sevilla hadden genomen. Ik had net gezegd tegen Roger dat we dan maar de weg moesten vragen aan een voorbijganger (jammer genoeg leken er weinig te zijn) toen ik me omdraaide en merkte dat we vlak bij de camping waren. Ik moest helemaal geen brug meer over!
We zijn nog boodschappen gaan doen in een Carrefour, hebben nog een biertje gedronken. De camping was ondertussen goed vol gelopen. Een nieuw gekomen Frans koppeltje zette zijn tent op dezelfde manier op als wij onze Quechua-tent. Toch was het een ander merk, zagen we. Ze hadden wel moeite met het inkloppen van hun haringen en Roger leende hen onze hamer. Daarna zagen we ze een immens tweepersoonsbed oppompen. Het bed leek groter dan de tent, en ze hadden daarna alle moeite om dat in hun tent te krijgen. Ik begon te lachen, zo komisch was hun duwen en trekken. In plaats van hun bed in de tent op te pompen als die zo krap is!:-)
We aten nog wat brood, wat hesp, een beetje olijven en dat was het.
O ja, Roger had op de camping nog een lang gesprek met een Nederlander die hem vertelde dat hij was gaan kijken naar de gebouwen van de wereldtentoonstelling in Sevilla begin jaren negentig en dat hij die volledig gedateerd vond. Hij had het ook over de Spaanse economie en vond het tijd dat de Spanjaarden ‘economischer’ zouden denken. Zo zou er aan de kust, ik denk in de buurt van Valencia, massa’s gebouwen opgericht worden die maar geen koper vinden. En hij voorspelde een ineenstorting van de immobiliënsector.
Later, op 6 juli: in ‘Brussels Journal’ lazen we een artikel waarin ongeveer hetzelfde beweerd wordt als wat die Nederlander voorspelde.
17 juni ’08, dinsdag
Rond de middag zijn we bij 26°C richting Carmona gereden. Eerst de stad Dos Hermanas doorkruist (‘dos hermanas’ betekent ‘twee zussen’, eigenaardige naam voor een stad).Weer diezelfde witte huizen met oker- en terracotakleurige accenten als in El Rocío en in Sevilla, maar hier waren ze veel kleiner. Maar aan het einde van de stad rezen weer de typische lelijke flatgebouwen op.
Een klein half uur later reden we Alcalà de Guadeira binnen. Een witte stad op de flank van een heuvel en bovenaan de muur rond de oude stad. We stapten niet uit omdat we geen parkeerplaats vonden. maar we merkten wel dat hoe dieper je de stad inreed, hoe meer de huizen geverfd waren: oker, roze, groen. Het verkeer was ongelooflijk druk. En overal palmbomen (net als op de camping van Dos Hermanas trouwens, want er staan niet alleen limoenbomen).
En weer balkons en tralies aan de ramen.
Om 12 uur 35 waren we in Mairena del Arcor, een naam die ons bekend voorkwam uit de flamencowereld. Aan de ingang van de stad worden er van die lelijke flatgebouwen opgetrokken. De straten klimmen minder dan die van Alcalà, maar de huizen hebben dezelfde kleuren. Langs een straat zie ik citrusbomen met witgekalkte stammen. Geen idee wat het doel daarvan is. Op de hoek van een straat zie ik een blinde jonge vrouw lotjes verkopen. Vroeger was dit schering en inslag in alle Spaanse steden, nu had ik dat al jaren niet meer gezien.
Naarmate je de stad dieper inrijdt, worden de straten steeds nauwer. Weer zijn we niet gestopt bij gebrek aan parkeerplaats.
We reden dus voort in de immense, dorre vlakte. Langs de weg een enorm autokerkhof. Ook jaren geleden dat ik dat nog gezien heb. En weer eucalyptusbomen.
Om 13 uur kwamen we in Carmona aan.
Grotere kaart weergeven
Weer dezelfde witte huizen met oker en terracotakleuren. We zien meteen een kerk met een toren die een kleinere replica is van de giralda, en daarnaast een kasteel of stadspoort, waar we onder door rijden. Naarmate we de stad steeds dieper inklimmen, worden de straten weer smaller tot zeer nauw. Helemaal bovenaan de stad, aan de parador, vinden we eindelijk een parkeerplaats. We lopen wat rond in de oude stad, tot aan de replica van de giralda. Veel kerken en mooie witte gebouwen met af en toe azulejos. (Ik vergat gisteren trouwens te vertellen dat op de Plaza de España te Sevilla taferelen in azulejos werden uitgebeeld die het verhaal van de reconquista vertellen). We horen het geklepper van ooievaars maar zien nergens een nest op de torens.
In een cafeetje bestelden we elk een biertje. We kregen er geen tapa bij en, al had ik weer honger, we bestelden er geen: wat je in deze buurt krijgt is zijn geld niet waard – tenminste als ik op Sevilla mag voortgaan. Ik zou later wel wat meegebracht brood eten.
Dan liepen we terug richting Parador... en daar zagen we op een kerktoren eindelijk een ooievaarsnest.
Roger maakte nog een foto van de immense vlakte die rond Carmona vruchtbaar lijkt. Later zouden we zien dat er vooral zonnebloemen geteeld worden.
Vlakbij Carmona was er een Romeinse necropolis, maar we zijn er niet naartoe gereden (hebben ze wel in de verte gezien): het was te warm om op een schaduwloze plek rond te lopen (ondertussen wees de thermometer al rond de 30°C aan).
We wilden verder rijden naar Marchena, nog een stad waarvan de naam ons iets zei in verband met flamenco.
Matilleke geraakte echter weer in de war – die wegen veranderen hier constant – en we reden een poosje rondjes rond Carmona. Uiteindelijk vonden we de weg. Roger vroeg zich wel af of we nog niet in Marchena waren geweest. Ik wist het niet meer. Als dat een uitstapje van een uurtje of zo is, vergeet ik dat immers.
Maar toen we er om 15 uur 50 aankwamen, en meteen een parkeerplaats vonden in het ingedutte stadje en een soort kasteel zagen, wist ik het meteen. Vorig jaar waren we dat ‘kasteel’ dat in feite een stadspoort was, binnengelopen, en ik had gemopperd dat we weer op het heetst van de dag in de zon liepen.
Deze keer zijn we niet door die poort gewandeld, we hebben wel wat gekuierd – weer in de zon – in de lager gelegen straatjes. Veel ooievaars en zwaluwen, maar geen enkel café open. Ik merkte dat de huizen hier ook balkons hebben op de begane grond, balkons met tralies ervoor die uitstulpen op het trottoir.
We bleven niet lang in Marchena maar reden richting El Arahal. Dat wil zeggen, ik moest Matilleke weer helpen want ze vond de weg weer eens niet. Wat de SE 217 moest zijn, bleek dan ook ineens voor een stuk SE 5202 te heten. We reden nog door het stadje Paradas. ‘Parada’ betekent ‘halte’, bushalte bijvoorbeeld, en Roger merkte op dat er waarschijnlijk veel bushaltes waren in die stad. Maar nee, geen bushaltes, geen café open. Wel veel heel hinderlijke want steile verkeersdrempels.
Daarna was Matilleke weer geregeld in de war en het duurde een poosje voor we de snelweg naar Dos Hermanas terugvonden. Om 17 uur 40 waren we op de camping waar we een hapje aten. Daarna deden we onze boodschappen en besloten niet uit te gaan eten: ik vrees dat we nu al een goede twee kilo verdikt zijn met al dat vette eten van hier.
We aten dus bij de tent: gemengde sla, tomaat, gekookte eiren, en blokjes boerenham met brood. Roger zorgde voor de afwas terwijl ik dit begon te typen.
Maar voor onze maaltijd was ik even onze glazen gaan afwassen en geraakte in gesprek met onze nieuwe Franse buren. Ze vroegen of we Vlamingen of Walen waren en toen ze wisten welk vlees ze in de kuip hadden, wilden ze weten of we werkelijk onafhankelijkheid nastreefden. Ondertussen was Roger er bij komen staan en het werd een nogal lang gesprek. Volgens die mensen van Clermont-Ferrand, is het wel mogelijk dat Vlaanderen ooit deel zal uitmaken van Nederland, maar niet dat Vlaanderen een onafhankelijk land wordt.
De camping is zo mogelijk nog voller gelopen. Achter ons West-Vlamingen. Ze spraken plat West-Vlaams dialect, bijna niet te verstaan.
Het weer is nog steeds heel zacht, de geluiden komende van de sanitaire voorzieningen beginnen te verstommen. Ik denk dat het tijd wordt voor mijn douche enz.
18 juni ’08, woensdag
We zitten op een camping in Ronda.
Grotere kaart weergeven
Als we hier vertrekken, zullen we niet kunnen doen zoals deze morgen in Dos Hermanas. We zijn daar immers voor 12 uur gaan betalen, hebben pas daarna ingepakt en gebruncht, en zijn dan vertrokken, om 12 uur 30. Hier zal dat niet mogelijk zijn want we hebben een sleutelkaart gekregen om binnen en buiten te rijden, en die moet je afgeven als je gaat afrekenen (wat altijd voor de middag moet gebeuren).
Toen we in Dos Hermanas vertrokken, was het al 29°C. We reden door een immense vlakte met veel olijfbomen, waar ik maar één heel grote hacienda heb gezien. De olijfbomen wisselden na een poosje geregeld af met zonnebloemen en cactussen, velden waar het graan pas gepikt was, en dor gras. En daarboven cirkelden enkele roofvogels. De rode aarde werd geleidelijk aan donkerbruin en het landschap heuvelachtiger.
Na 50 kilometer waren we ter hoogte van El Coronil, een ommuurde stad links van de weg. Hier en daar zagen we paarden grazen in een bijna grasloze weide. Dan rechts van de weg het kasteel van Aguzadera (wat een mooie namen toch allemaal!) en nog een beetje verder een wachttoren.
Na nog een poosje doemde voor ons de sierra de Montellano op. Niet zo heel hoge heuvels met afgeronde toppen, en rechts van ons weer een kasteel.
We rijden over de Puerto Serrano en dan de sierra in. In feite reden we tussen twee sierras: de Lijar en Margarita. Aan de voet van een van de bergen staan wel honderden koeien in een wei waar alleen wat dor gras groeit. De bergflanken zijn begroeid met olijfbomen en in een dal zien we de embalse van de rio Guadalete de Zahara.
Om 13 uur 35 reden we de provincie Malaga binnen, de Serrana de Ronda (de bergen rond Ronda) in en kwamen uit op een hoogvlakte, in feite de Puerto de Montejaque, op 702 meter. De andere flank van de berg is tegelijk rotsiger en meer begroeid. De thermometer wijst al 30°C aan, ik heb dorst en onze fles water is leeg. We hebben nog wel water in ons koelkastje maar dat kunnen we niet uithalen zonder te stoppen en de nieuwe Spaanse wegen bieden weinig parkeerplaatsen. In feite zullen we geen enkele parkeerplaats vinden voor we op deze camping aankomen.
Ik probeer nog wat Spaans te oefenen door naar de radio te luisteren. Ze hebben het over een ‘empresario’ (ondernemer) die dagenlang gevangen is gehouden en over een onopgeloste moord op een bankbediende. Maar wat spreken ze toch ontzettend snel!
Dan zien we voor ons Ronda opduiken. Een grote witte stad omringd door bergen. De camping vinden we vrij gemakkelijk ondanks het feit dat Matilleke het weer laat afweten.
De camping is zeer netjes, maar de regels zijn ook zeer strict: zo moeten vanaf 23 uur alle lichten uit, moet het dan volkomen stil zijn. Het is nu bijna zo laat en we zitten in de auto, niet omdat het koud is – wel wat frisser dan in Dos Hermanas, maar we zitten dan ook op 850 meter hoogte – maar omdat ik hoop dat de wachter die hier ’s nachts naar het schijnt rondloopt ons niet verplicht onze schaarse verlichting te doven.
Nadat we onze tent hadden opgezet, zijn we eerst boodschappen gaan doen. We besloten nog eens hier te eten, want al die lomos en andere asados, ensalada mixtas en andere platos combinados vinden we echt te saai en te vet.
We hebben immers heimwee naar de ‘bereide gerechten’ die we vroeger aten in Spanje en nu niet meer vinden.
We brengen onze boodschappen naar ‘huis’, ik beantwoord een SMS van mama (er zou ingebroken zijn bij mijn nicht Catrien) en van Elvira en we rijden terug naar de stad. Om informatie te vragen in de Oficina de Turismo. We verliezen even onze weg in de oude stad met haar zeer steile straatjes, waar ik morgen trouwens even wil in rondwandelen, maar komen uiteindelijk aan in het nieuwe centrum waar we nog iets drinken op een terras. Er zijn zoals altijd en overal in Spanje enorm veel Nederlanders. Het is druk, en het zijn niet alleen toeristen die op het pleintje kuieren. In een kerk die open stond, was een dienst bezig. En om het kwartier sloegen de klokken.
Honden zijn op deze camping toegelaten, maar aan de leiband. En toch loopt hier een hond vrij rond, we vermoeden dat hij van de campinguitbaters is. En deze avond hoorden we veel hondengeblaf. Roger merkte op dat hier veel ‘caravaans’ moesten voorbijgaan.
O ja, en daarnet is de campingwachter voorbij gekomen. Hij zei niets van onze verlichte auto.
19 juni ’08, donderdag
Normaal gezien zouden we zaterdag naar Nerja (bij Malaga) gaan. Roger en Lily Beeckman verblijven daar bij zijn zus en hadden ons uitgenodigd. Deze middag kreeg ik een SMS van Roger: als we wilden, mochten we al morgen aankomen. We hebben het aangenomen.
Iets over 11 uur deze morgen reden we naar Ronda. Op de receptie werd ons gezegd dat het te voet maar een kilometer lopen was naar de oude stad, maar we hadden het gisteren nagegaan en het is zeker 3 kilometer, waarvan een groot deel steil klimmend. De receptioniste die ons dat vertelde van die kilometer, had wel gelijk in die zin dat de afstand tussen de camping en het allereerste begin van de stad ongeveer een kilometer bedraagt. Ze sprak opvallend mooi Spaans, heel verstaanbaar. Dat viel me deze avond weer op toen we wat kleinigheden gingen kopen in het campingwinkeltje.
We reden dus naar de stad, en wilden naar dezelfde parking als gisteren. Er zijn veel eenrichtingstraten en dus was die terugvinden niet vanzelfsprekend. Eens reden we een smal straatje in dat bleek dood te lopen. Rechtsomkeer maken was niet mogelijk, dan maar achteruit de straat weer uitgereden, wat niet gemakkelijk was want er stonden veel auto’s en zelfs een vrachtwagen geparkeerd. We vroegen ons af hoe die weg moesten geraken. Het bleek dat die ook moesten achteruitrijden. Om voorbij de vrachtwagen te rijden, hadden we maar een paar centimeter speling aan elke kant. Toen we eindelijk het straatje uit waren werden we opgehouden door een andere vrachtwagen. Na anderhalf uur (echt!) waren we weer op de Plaza del Socorro, en reden we de parking binnen.
Ondertussen was het al 32°C in de schaduw.
Al dat langzaam rondrijden maakte wel dat ik een goed overzicht van de (nieuwe) stad had gekregen. Witte huizen met soms weer die okerkleurige deur- en vensteromlijstingen, balkons, ook op de begane grond, met tralies ervoor. Een grote arena, naar het schijnt een van de oudste van Spanje.
We liepen naar het andere eind van de Plaza en begonnen af te dalen naar de stadsmuren rond de oude stad. Onderweg bezochten we de Jardines de Cuenca. Nog voor ik de naam ervan had gelezen vond ik dat het prachtige panorama dat je van daar had op de Parador en de huizen me aan Cuenca deed denken. Roger denkt dat die tuinen juist daarom die naam dragen.
We staken de oude brug over en kwamen in de oude stad terecht. Witte huisjes in de smalle, steile straatjes, straatjes in trapvorm, uit een cafeetje klonk flamenco, bijna geen schaduw, een loden zon, Andaloezië zoals ik het mij altijd inbeeldde. Heel mooi, maar wel heel veel toeristen.
Daarna begon het weer heel steil te klimmen.
Ik zweette, ik had dorst, ik verlangde alleen nog naar een cafeetje.
Dat we vonden vlak tegenover het wijnmuseum dat op dat ogenblik juist zijn deuren sloot. We dronken een groot glas bier en namen er een assortiment tapa’s bij. Daarbij kregen we elk een broodje en boter. Ik vermoedde dus wel dat dit zou volstaan als middagmaal. Trouwens, door de warmte had ik niet echt een hongergevoel, al wist ik dat ik aan eten toe was. Helaas, de tapa’s stelden niet veel voor: wat patatas met looksaus, een beetje ensaladilla rusa, een ui in stukjes, wat surimi, enz. En toen we de rekening vroegen, bleek dat we een apart bedrag moesten betalen voor het brood en de boter (ik had de mijne niet aangeraakt).
We liepen verder naar de kerk van Santa Maria La Mayor op een plein waar ook de ayuntamiento staat. Daar stonden rond een fontein rustbanken in de schaduw. Daar zijn we even blijven verpozen, blij dat we even uit de felle zon waren.
Verder zagen we nog musea, waaronder de casa del Gigante (huis van de reus, bevattende naar het schijnt een collectie plaasterwerken -we zijn niet binnengegaan, hoewel dat het enige museum was dat open was op dat uur). Dan ging het naar de nieuwe brug over de Guadalevin, met een duizelingwekkend zicht op een kloof van wel 100 meter diepte.
De plaza de España, nog kerken, en dan terug naar de Plaza del Socorro.
Daar dronken we nog een biertje want het was vreselijk warm. We vroegen ons af of we niet een van die bereide schotels zouden komen eten deze avond (konijn, of hert bijvoorbeeld). Roger herinnerde zich echter de afschuwelijke konijnbereiding die ik ooit in Zaragoza had gekregen en was een beetje bang ook iets dergelijks te krijgen. Ik denk wel dat het hier om echte plaatselijke specialiteiten ging, maar bedacht dat ze dan ook heel vet zouden zijn. En ik vermoed dat we nu al verdikt zijn. Dus stelde ik voor om nog maar eens op de camping te eten. Onlangs hadden we immers groentensoep in brik gekocht. En we hadden nog, in blik, erwten, paprika’s, boontjes, enz. Dus dat zou wel volstaan.
De soep bleek een dikke soep van erwten, prei, selder, broccoli en aardappelen te zijn. In feite niet zo lekker, maar na twee borden had ik voldoende gegeten.
Ondertussen had ik een SMS gekregen van Roger en Lily: of we vis, garnalen en langoestine lustten. Want ze waren hun menu voor morgen aan het opstellen. Leuk! Gisteren in de winkel bewonderden we al de aangeboden vissen en zeevruchten. Een ongelooflijk assortiment in vergelijking met wat we bij ons vinden. En ik betreurde dat ik op ons campingkookvuurtje daar geen echte lekkernijen kon mee klaarmaken. We vonden het voorstel van onze vrienden dus uitstekend.
Nu... Deze avond, tijdens het eten, hebben Roger en ik bedacht dat we misschien toch eens een vissoep konden klaarmaken. Alle ingrediënten zijn te vinden in de visafdeling van de supermercados.
Waarom vind je zulke gerechten niet in de restaurants? Behalve die ene plek in Ronda waar ik die volgens mij lekkere bereidingen van konijn, hert enz. heb gevonden, bieden de restaurants alleen de typische platos combinados en andere asados aan. Is dat misschien omdat de toeristen zulke dingen willen? Want nogmaals, de stad staat me heel fel aan, en dit ondanks het feit dat ze nogal toeristisch is.
De camping bevalt me al bij al minder. We kregen een plek toegewezen, de percelen zijn heel klein, en het lijkt wel of ze alle kampeerders bij elkaar plaatsen: er zijn nog veel lege percelen, maar wij zitten allemaal zo dicht bij elkaar dat we meestal op fluistertoon babbelen want er zitten veel Nederlanders. Zelfs een scheet in de tent hoor je op het aanpalende perceel. Nee, geef me dan maar een minder luxueuze camping met een beetje meer privacy.
Morgen rijden we dus naar Malaga en dan naar Nerja.
22 juni ’08, zondag
Vrijdag zijn we om 10 uur 20, met 25°C vertrokken uit Ronda, langs de Serrania de Ronda en meer bepaald door de Sierra de la Nueves (dat, vermoed ik, een van de sierras van die Serrania zijn). Muren van rotsen, de Puerto del Viento, een eenzame wilde geit, maar geen mogelijkheid om te stoppen, dus geen foto van al dat moois. Een beetje verder kwamen we wel aan een mirador waar we even uitstapten in een dennenbosje vol gestjirp en de rotsen opklommen. Van daar hadden we wel een mooi panorama op de sierra; Roger maakte enkele foto’s, maar wat we daar zagen was veel minder indrukwekkend dan wat we onderweg niet hadden kunnen vastleggen.
Een beetje verder, in een dal, reden we langs het witte dorp Burgo en daarna was de weg minder kronkelig, en duidelijk rechtgetrokken.
Aan de puerta de las Abejas stond een camper, in Yumquera zagen we een wachttoren en weer die wit en okerkleurige huizen. Soms ontwaarde je resten van de vroegere weg naast de nieuwe. Nog een Rio Seco die inderdaad volledig opgedroogd is, en dan Coín.
Het was 12 uur 15 en we vonden er een supermarkt. Daar kochten we wat wijn voor Roger, Lily en familie, en besloten een Engels ontbijt voor ons beiden te bestellen. Eerst vond ik dat een enkel ontbijt voor twee bestellen nogal gierig over zou komen, maar Roger kreeg gelijk: met de helft van het gebodene hadden we elk ruim voldoende gegeten.
Kort na Coín reden we de autovia op. Het landschap wordt vlakker: het is duidelijk dat we de zee naderen. De temperatuur is ondertussen amper opgelopen tot 29°C en soms wat minder.
En dan begon de vreselijke file, vlak voor Malaga. Terwijl we normaal volgens Matilleke op nog geen uur in Nerja hadden moeten zijn, hebben we er een goede twee uur over gedaan. Soms stonden we minuten zo goed als stil. Op de radio hoorde ik een eigenaardige uitzending: er werd gebeden, maar dan heel repetitief. Telkens opnieuw hetzelfde gebed (en het was geen ‘weesgegroet’ of ‘onze vader’!). Op de duur werd het zo vervelend (en het gaf geen enkel trance-gevoel) dat we de radio uitdeden. De weg volgde min of meer de kust, met links van ons hoge rotsige bergen. Maar... Overal, tot bijna boven op de bergtoppen waren huizen gebouwd.
Grotere kaart weergeven
22 juni 2008, zondag
Vrijdag vonden we heel gemakkelijk het huis van Roger Beeckmans zus: de Casa del Caballo Bayard (huis van het ros Beyaart). Een zeer merkwaardig huis: gebouwd op een rots vol kleine kloven. Terrassen langs alle kanten, waarvan sommige, die rechtstreeks aansloten op slaapkamers en living, uitgaven op andere die op de rots zelf waren gewonnen, en kloven waar allerlei groenten werden geteeld. Een patio waar de slaapkamers, de woonkamer en de keuken op uitgaven. Citroenbomen, een moerbeiboom, nog een ander terras waar wij geen rechtstreekse toegang toe hadden, want toebehorend aan een appartement dat Roger zus verhuurt, en een goed zicht op zee en op onder andere de Parador.
Hoewel er overal op de bergflank andere witte huizen waren gebouwd, gaf dit huis een indruk van volkomen rust. We werden verwelkomd, nog voor we aanbelden, door Rogers zus. Ze had ons zien voorbij rijden en vermoedde wel dat die Belgische auto de vrienden van haar grote broer toebehoorde. Nadat ze een poort had opengemaakt mochten we een eerste terras oprijden. Daar stonden ineens ook Roger en Lily. Vandaar trappen op naar het eigenlijke huis. Drie honden, en een magere Andaloesiër, Pepe, verwelkomden ons. Pepe is de vriend van Anny (de zus van Roger Beeckman). Anny is 16 jaar jonger dan haar broer en Pepe is een jaar jonger dan ik.
De patio waar we eerst binnenkwamen, bekoorde me meteen. En het terras aan de zeekant waar we wat gingen drinken en chorizo, jamon en olijven kregen voorgeschoteld, was zeer gezellig. Het gesprek vlotte meteen. Anny is heel spontaan, heel vriendelijk, lijkt volkomen geïntegreerd in Andaloezië. Pepe spreekt te snel, en ik heb hem meermaals moeten vragen om ‘hablar mas despacio’ . Volgens Anny is er tegenwoordig een beweging die Andaloesisch als een aparte taal wil doen bestempelen. Nu, ik heb eerder de indruk dat ze gewoon dezelfde woorden gebruiken maar door hun snelle spreken de helft van de klanken inslikken. Een beetje zoals Antwerpenaars doen als ze AN spreken.
Anny en Pepe zouden voor ons allemaal koken. (normaal gezien zouden Roger en Lily op het appartement hebben gelogeerd, maar omdat er onverwachts huurders waren, logeerden ze eerst een paar dagen echt bij Anny. En hoewel Roger ons pas had willen laten afkomen nadat ze het appartement zouden zijn ingetrokken, had Anny aangedrongen om ons toch al vanaf vrijdag te laten komen: ze had immers nog een vrije kamer).
We aten gamba’s al la plancha. Het viel me op dat Pepe eerst de plancha vol grof zout smeerde. Daarna zeebaars al sal (met zout dus). Nee, niet te zout: de vis werd met grof zout ingesmeerd: gewicht van zout moet het dubbele zijn van het gewicht van de vis, een heel dikke laag zout dus. Dan werd hij langzaam gebraden en als de staart, die niet met zout was ingesmeerd, verbrand was, bleek de vis klaar. Heel lekker, en net genoeg gekruid. De maaltijd werd afgerond met een tomatensla.
We aten dat allemaal in de patio en dat was zeer aangenaam met de onrechtstreekse verlichting van onder de galerij en de verschillende daarop uitgevende kamers.
Roger, Lily, Roger en ik praatten wat bij, Anny vertelde over de streek, Pepe vertelde ook wat maar dat moest ik soms laten vertalen of ‘mas despacio’ herhalen.
Ik kreeg nog een SMS van de kinderen: ze zaten allemaal samen te barbecuen met wijn uit Calatayud.
We sliepen in een van de kamers rond de patio, die uitgaf op een badkamer die aan de andere kant weer opende op de kamer van Roger en Lily. Anny en Pepe sliepen aan een andere kant van de patio, waar ze ook een kamer en een badkamer hadden.
Ik ben, na een goede nacht ondanks een paar keer gewekt te zijn door hondengeblaf, wakker geworden rond 8 uur 30. Roger en Lily zijn vroege vogels en waren al langs de badkamer gepasseerd. Ik nam een douche, en om de badkamer vrij te maken voor Roger (de mijne dus) ging ik me daarna verder fatsoeneren op het terras waar onze kamer op uitgaf - tegenover de patio dus. De zon scheen echter – net als deze morgen – recht in mijn ogen. Ik bedacht dat ik daar best onze handdoeken liet drogen op een stoel – want overal, op elk terras, stonden al dan niet luie stoelen.
Ons ontbijt namen we weer in de patio. En daarna gingen de twee Rogers, Lily en ik op stap. De temperatuur was opvallend zachter dan in het binnenland. Maar eerst was ik overdonderd door alle toeristen.
Roger en Lily brachten ons echter naar de ‘Balcon de Europa’. De plek zelf is ook vrij toeristisch, maar de klimmende weg ernaartoe was echt rustig. Zeer aangenaam ook want hoe meer we klommen, hoe beter het zicht was op de kust met haar rotsige bergen.
Daarboven eerst wat naar de zee gekeken en dan gewandeld door smalle, soms klimmende straatjes, na ons bezoek aan het mooie kerkje. Ondanks de vele boetiekjes waande ik me soms even in een niet toeristisch bergdorp. In feite echt veel mooier dan onze kust. Vandaar ging het naar een pleintje waar we iets dronken. Er kwam een ‘Flamencodanser’ aan die een paar mensen begroette, en niet in het minst de ober die ons bediende. Alle twee leken ze mij homo’s te zijn (en wat de ober betreft, zag Lily het nog voor mij). En ik dacht weer even aan de reden waarom Dirk Lambrechts Flamenco, dat toch zijn grote passie was, de rug had toegekeerd. Inderdaad, als flamencodansers van dat type zijn geworden, dan verloedert die kunst!
Maar kom, onze ‘verkeerde’ ober was heel vriendelijk.
Ik kreeg honger, hoe zou het ook anders kunnen? Roger Beeckman overtuigde me echter om nog even geduld te oefenen want hij wilde ons een tweedehands boekwinkel tonen.
Daar liepen we dus naartoe.
Het was inderdaad een indrukwekkende collectie, maar eerder duur vergeleken bij wat wij soms vinden bij ons. Nu, ook al was dat niet het geval geweest, ik had mijn Roger toch proberen te beletten om boeken te kopen: onze auto is nu al vol genoeg. En ons huis puilt uit van de boeken.
En toch heb ik weer een boek meer!
Nee, we hebben er echt geen gekocht! Maar... en nu loop ik een beetje vooruit... Toen we gisteren avond gingen slapen, gaf Anny mij ineens het boek waar ze al zoveel over gepraat had. ‘Top secret’ over wat regeringen ‘konkelfoezen’ en ons niet vertellen. Ze had al veel verteld over dat boek, Roger Beeckman had het al te lezen gekregen en had dat op twee dagen gedaan (zijn zeer goed Spaans was voor mij echt een verrassing!) en nu wilde Anny dat boek aan mij weggeven. Ik was verbouwereerd maar heb het graag aanvaard!
Na die boekwinkel zijn we teruggelopen naar dat pleintje waar we elk een ración hebben genomen. En, dat verwonderde me, het was echt niet duurder dan in het binnenland!
Daarna liepen we terug langs straatjes die de kust volgden en kwamen aan wat ik in mijn hoofd ervaarde als een ‘verticaal park’. Het was een beetje zoals het huis van Anny: veel ruimte, maar dan niet horizontaal, eerder op een bergflank. Trappen klimmen dus. Maar koelte, bomen, een watervalletje (komende van een meertje daarboven, legde Lily mij uit).
Gelukkig had ik mijn wandelstokken bij – en ik had die van Roger aan Lily geleend die moest toegeven dat het klimmen er echt door vergemakkelijkt werd.
Toen we na wel meer dan een half uur klimmen aan het meertje waren aangekomen, bleek daar de doorgang afgesloten. Jammer, vonden Lily en Roger want nu moesten we langs dezelfde weg weer naar beneden. Maar ik zag dat de trappen verder liepen, weliswaar nu meer versierd. Misschien werd het privé, maar dat was niet aangeduid, dus ik stelde voor om verder te klimmen. En gelukkig! We kwamen terecht in een wijk vol kleine vakantiehuisjes. Maar ze leken wel op vroegere berghuisjes. Met een heel klein beetje verbeelding kon je je wanen in een authentiek bergdorp. We klommen dus voort via ‘trapstraatjes’. Echt mooi. We vroegen ons af hoe de mensen hun meubilair tot daar hadden gekregen, en die vraag heb ik me in authentieke, oude bergdorpjes al dikwijls gesteld. Ik veronderstel dat in deze laatste de meubels zeer schaars zijn... Maar zijn vakantiegangers daarmee tevreden? Nu, we zagen dat ze zelfs met hun boodschappen echt moesten sjouwen.
Toen we eindelijk helemaal bovenaan waren gekomen – en nadat we toch een prachtig zicht hadden gekregen op het meertje – kwamen we op een gewone weg terecht. Roger Beeckman dacht dat als we naar links gingen, richting zee, we wel een weg naar de ‘playa’ zouden treffen. Helaas, die weg bleek dood te lopen, net als alle zijwegen.
Ik liep mee terug met Roger (niet de mijne), terwijl Roger (de mijne dus) een beetje achterbleef met Lily. Ik opperde nog tegen Roger Beeckman dat de auto’s die in al die straten waren geraakt wel van ergens moesten komen, en zeker niet van dat ‘trappendorp’ waarlangs hij voorstelde terug te gaan, en dat we misschien eens moesten kijken of er een weg was aan de andere kant, maar bijna zonder te luisteren was hij al de trappen aan het afdalen. Oei, dacht ik, daar ga ik weer moeten oefenen – mijn hoogtevrees hé, want dikwijls gaven die trappen opzij gewoon op een diepte uit.
En Roger en ik spraken nog even over die fobie van mij. Ondertussen was Lily gaan vragen aan een inwoner die op een motor voorbijreed hoe je best terugkon naar de playa, en ja hoor, langs die andere weg!
Maar kom, iedereen was het er over eens dat via het ‘trappendorp’ veel sneller zou gaan, iedereen had dorst, en ik vermande me.
En... Ik heb praktisch geen last gehad van duizelingen! Integendeel, ik voelde me alsof ik een heel grote stap had gezet in mijn zelfbedachte therapie tegen hoogtevrees.
Het was een prachtige wandeling en ik was helemaal vergeten dat we in zo’n toeristisch oord zaten (we hadden immers alleen een paar Spanjaarden ontmoet tijdens onze klim en onze afdaling daarna en om de een of andere reden moest ik terugdenken aan toen ik heel lang geleden in Collioure was).
We gingen nog iets drinken. In feite wilden Lily en Roger ons een cafeetje leren kennen, maar toen we, op aanwijzen van Roger, hadden plaatstgenomen in een knus hoekje van een van de ‘strand’cafeetjes, en in bijna echte ‘Vlaamse zetels’ ons neerploften, bleek, volgens Lily dat we in het cafeetje ernaast zaten!
Na twee consumpties, en voor mij een zeer aangenaam gesprek met Lily (en ik hoop voor de twee Rogers, die tegenover ons zaten, dat ze het even gezellig hadden want door het lawaai, ik bedoel de vrij luide achtergrondmuziek, was het voor ons vrouwen praktisch onmogelijk hun gesprek te volgen) gingen we brood kopen in een kleine ‘supermercado’ (raar hé, die benaming voor een vrij kleine winkel?) en gingen we naar ‘huis’. Ja, voor mij was het dat gevoel. Ik had een gewone fles witte wijn gekocht voor onze ‘hospita’ (we hadden gemerkt dat ze vooral witte wijn dronken), vermits ik haar niets had mogen tracteren deze dag. Zij en Pepe waren immers niet meegekomen op onze wandeling door Nerja. Anny had natuurlijk haar werk, maar het feit dat Pepe evenwichtstoornissen heeft (zo heb ik verstaan) maakt alles nog moeilijker voor hen.
Toen we ‘thuis’ kwamen, kwamen Anny en Pepe ons meteen verwelkomen. Daarna aten de Beeckmans en wij apart in de patio, waarom weet ik niet. Ik herinner me wel dat Lily mij vertelde dat Anny en Pepe rond drie, vier uur ’s namiddags hun middagmaal namen (normaal uur in deze contreien) en daarna eigenlijk niets meer aten (lijkt me niet gewoon in deze streek).
We aten brood, kaas, de rest van de tomatensla, met paprika’s erdoor gemengd: paprika’s die ik gekregen had – maar ik loop weer vooruit.
Nadat Lily, na onze typische Vlaamse avondmaaltijd, een fles wijn ontkurkte, kwam Anny eraan: ‘Is het deze avond apart te doen? Nu, als jullie dat zo willen, oké hoor!’ (Anny is zo oncorfomistisch, zo natuurlijk dat ik me kan inbeelden dat het sommige mensen hindert... Omdat ze door haar geconfronteerd worden met hun eigen ‘conformisme’.)
Maar ze is ook enorm lief, spontaan, inlevend, net als Pepe die echt een schat is en die steeds probeerde ‘despacio’ te spreken..
We gingen ons bij onze ‘hospita’ en Pepe vervoegen op het terras boven de zee. En hebben nogal lang gebabbeld onder andere over de sociale voorzieningen in België en hier. Maar daarover uitwijden zou me te ver brengen.
Deze morgen werd ik wakker rond 7 uur 30 (voor mij betekent dat 6 uur 30 want ik leef nog steeds volgens de wintertijd) en ik voelde me uitgeslapen.
Vandaag moesten we echt terug naar het noorden. We ontbeten weer op de patio. Eigenaardig genoeg zonder Anny of Pepe (gisteren morgen maakte ik wat hen betreft een echt plaatselijke ontbijt mee: brood, olijfolie, koffie, melk en chocola).
Maar daarna... Pepe had al een hele zak vol vers geplukte paprika’s uit hun ‘rotskloven’ klaar voor ons én citroenen geplukt om ons mee te geven, en er werd ons gevraagd of we selder wilden. Ja hoor, want Roger zou graag mosselen eten (ze zijn hier zo goedkoop)! We kregen het allemaal én het boek waar ik vroeger over sprak.
We vertrokken uiteindelijk rond 10 uur 20.
Anny had ons verwittigd dat er veel verkeer zou zijn richting zee, omdat morgen de San Juanfeesten beginnen en de mensen veelal al vanaf zondag kwamen. Gelukkig moesten wij weer inlandswaarts zodra we Motril voorbi j waren. En inderdaad: heel veel verkeer in tegengestelde richting, bijna geen in onze rijrichting. De weg richting kust was zelfs met kepers verbreed, zodat de voertuigen elkaar voorbij konden steken. Ons rijvak werd daardoor wel smaller, toch ging het zeer vlot.
We reden richting Sierra Nevada (ook 31 jaar geleden dat we daar waren, samen met die Duitser die we toen hadden ontmoet). Weldra doken voor ons echt muren van rotsen op, met grotten. Toen we rond dat gebergte waren gereden, zagen we in de verte besneeuwde bergtoppen.
Een beetje later dan 11 uur zagen we voor ons Granada. De stad leek weer enorm uitgebreid.
Na een korte picknick op een plek zonder enige schaduw, maakten de bergen plaats voor heuvels, beplant met olijfbomen. Na kilometers en kilometers bevonden we ons weer op een hoogvlakte. Ik was slaperig en Roger geeuwde ook geregeld. Ik stelde voor te stoppen op een parking met vrij veel schaduw... Maar we kregen last van een echte cacofonie: we stonden vlak bij het zwembad van een hotel, waar verschillende soorten muziek weerklonken.
Weer reden we later langs dorpen en stadjes met speciale namen: Santa Helena, Aldeaquemada (‘verbrande wijk’), enz. Eigenaardig genoeg zagen we tot nog toe geen enkele roofvogel noch ooievaar. Trouwens, in Nerja heb ik ook nergens een ooievaar gezien.
Nog later, rond 16 uur, doet Roger eindelijk een echte siësta, vlakbij de Llanos del Caudillo. Nu geen olijfbomen meer, maar wijnstokken in de vlakte.
Toen we verder reden, rond 16 uur 30, rezen er plotseling een reeks heuvels op in de vlakte. En boven elke heuvel stond een windmolen. We hadden dan ook al een poosje geleden Andalucia verlaten en waren nu in Castilla y la Mancha.
Het fenomeen herhaalde zich enkele keren: heuveltjes met een windmolen. Tja, als ik er zou aan twijfelen dat we in La Mancha zijn...
Om 17 uur 25 zie ik de eerste roofvogel. En om 17 uur 35 rijzen de eerste rotsige bergen en is het duidelijk dat we Cuenca naderen.
Grotere kaart weergeven
We hebben de camping heel gemakkelijk teruggevonden, hebben na onze installatie gestoofde paprika’s met brood gegeten, een douche genomen enz.
En dan, deze avond vrij laat, kom ik terug van het sanitair (groot gebouw met trappen te bereiken) mis ik de laatste trap en val op mijn knie. Natuurlijk op degene waar ik al last van had! Wat een schrammen!:-)
23 juni ’08, maandag
Mijn knie ziet rood, voelt warm aan, doet pijn. Ik heb er al enkele keren calendula op gedaan, dat zal op de duur wel helpen zeker?
Vandaag zijn we naar Cuenca geweest. Voor wat meer uitleg over de stad met zijn geverfde huizen, zijn casas colgadas, zijn kasteel en cathedraal, zie dagboek van 2006. Wat me dit jaar vooral opviel was dat van sommige huizen de verf afbrokkelde, dat er opvallend meer verkeersdrempels waren, dat op de cathedraaltrappen een vrouw met slechts één arm aan het bedelen was.
Een straatzanger zong een mooi lied over liefde die gek maakt. Ik vroeg hem hoe het heette (nadat Roger hem wat geld had gegeven) en hij antwoordde: ‘Manolo’. Inderdaad, ‘hoe heet het’ en ‘hoe heet u’ klinkt hetzelfde in het Spaans. Maar het lied heette dus ‘Me pone tonto’ (Het maakt me gek).
Manolo (foto Roger)
Rond 14 uur (en constant een temperatuur van net onder de 30°C) reden we terug naar de camping waar we iets aten in het restaurant. De menu’s aan 8 euro alles inbegrepen bleken afgeschaft, nu kostte een menu 25 euro. Omdat we (en zeker ik) een menu moeilijk opkrijgen en 25 euro dus veel te duur was, namen we elk één gerecht samen met een halve liter bier. Ik koos een Ajo Arriero. Ik wist alleen dat er look en kabeljauw in zat. Het bleek een soort puree met aardappelen, look en kabeljauw. Niet slecht, maar zelfs dat kreeg ik niet op. Roger had geen moeite om zijn revuelto (roerei) met salmon (zalm) en gulas (soort minuscule paling) op te eten.
Daarna deden we even een dutje en reden daarna weer naar Cuenca voor onze boodschappen. Deze avond hebben we mosselen klaargemaakt, met de selder van Anny en Pepe. De mosselen zijn hier veel lekkerder, veel groter en veel goedkoper dan bij ons.
Roger is gaan afwassen, ik heb de krant wat ingekeken en nu drinken we een glaasje wijn voor onze tent.
24 juni 08, dinsdag
Na ons ontbijt (voor mij een nectarine en yoghurt met aloe vera, die ik tijdens onze laatste boodschappen gevonden had en die heel lekker bleek) pakten we in en gingen we betalen.
46,65 euro voor twee nachten. Een normale prijs voor Spanje, maar voor dat bedrag mochten ze wel wc-papier hebben voorzien in de – overigens zeer nette – sanitaire voorzieningen. En dat was dus niet het geval...
Elvira had ge-smst en ik heb nog even haar berichtje beantwoord. In feite mis ik de mails van de kinderen wel!
Het was amper 18°C toen we vertrokken om 10 uur 35, maar de temperatuur zou tijdens de dag geleidelijk oplopen tot net geen 30°C. Zeer aangenaam dus.
We zijn door prachtige streken gereden. Eerst rotsen, kloven, grotten en... roofvogels. We stopten even zodra de kronkelige weg het toeliet, om een foto te maken van wat Roger noemde ‘ketelbergen’: bergen rond een vallei die een soort ‘ketel’ vormen. En dat deed me weer denken aan Cuenca. De naam betekent zoiets als ‘kuip’, ‘kom’. Dus komt de naam van Cuenca misschien van de bergen die de stad omringen? En heeft de benaming van de ‘jardines’ die we bezochten in Ronda niets te maken met de stad Cuenca zoals Roger dacht, maar gewoon met het feit dat je daar uitkeek op een ‘kom’?
Wat mij tijdens die halte opviel was de volstrekte stilte. Je hoorde werkelijk niets: geen krekels, geen vogels, geen wind, geen mensen, geen auto’s. Er was dan ook bijzonder weinig verkeer op die bergweg.
Een beetje verder glinsterde de lichtgroene embalse de Toba tussen het donkergroen van naaldbomen en het roze, grijze en gele van rotswanden.
En nog steeds is het of we alleen op weg zijn... tot we een auto ontmoeten langs de weg en een beetje verder een man zien de weg vegen... Ik begreep echt niet wat daar de bedoeling van was. Het was duidelijk dat hij bladeren bij elkaar borstelde om ze dan in de vallei van de rio Júcar (waarvan we de vallei volgden) te werpen.
Om 11 uur 30 sloegen we een nog smallere weg in, richting Teruel. Op de hoogvlaktes en op de bergflanken die volgden, zagen we verschillende keren een kudde schapen, één keer zelfs op het eerste gezicht zonder herder (maar die zal wel ergens in de schaarse schaduw hebben gezeten).
De enge, kronkelende weg voerde ons weer Aragon binnen: we zaten weldra in de sierra de Albarracin.
Dan kwam de puerto del Cubillo: een immense hoogvlakte omringd door zeer hoge plateaus. De weg – nu wat breder geworden en meer rechtgetrokken - begon weer te klimmen. In de vallei pronkten rode velden en weiden: vol klaprozen. Na de klim volgde een heel lange daling (pendiente prolongada) tot in het dorpje Calomarde waar we ooit zijn gestopt. We waren dan in een lieflijke groene vallei, dat wil zeggen, groen met veel rood van de klaprozen.
Daarna stijgt het weer en we komen in een heuse canyon terecht. Rode, roze, gele en bruine rotsen en aan de andere kant de kronkelende rivier.
En dan het prachtige Albarracin met zijn rode huizen, zijn stadsmuren en zijn steile straatjes. We hadden geen tijd om er te stoppen (ik wil ooit in Albarracin terugkomen, maar dan voor een beetje langer dan een paar uurtjes. Voor de beschrijving van de stad, zie mijn dagboek van 2006).
Even verder dan die mooie stad kwamen we op de autovia Mudejar terecht. Het verkeer wordt opvallend drukker, vooral door de vrachtwagens. Maar nog steeds veel rustiger dan op onze autosnelwegen. En wat zagen we toen we even gingen tanken? Een Claas-fabriek, echt!
Even verder zien we een wegwijzer naar Daroca. De vlakte waar de autosnelweg door werd getrokken, is omringd door verschillende sierras: tafelbergen, ronde heuvels. We rijden over verschillende viaducten en de vlakte wordt steeds smaller tot we ons echt tussen twee gebergten bevinden.
Om 13 uur 35 rijden we de provincie Zaragoza binnen. Ik heb ondertussen natuurlijk al wat brood gegeten, maar nu blijkt Roger ook een beetje honger te hebben. Maar nergens vinden we een stopplaats, nergens is er schaduw trouwens.
Een eenzaam boerderijtje langs de weg trekt echt de aandacht. En weer rijden we over een viaduct, deze keer over een droge rio Huerva.
Om 13 uur 55 zien we de afrit naar Cariñena.
Grotere kaart weergeven
De laatste keer dat we daar logeerden, in een hotel, was , denk ik, in 2001. En toen was Zeger er bij.
Roger stelde voor om even te stoppen in het stadje, en daar was ik het meteen mee eens. Er valt niet veel te beleven in Cariñena, maar sinds de allereerste keer dat we het stadje bezochten, een beetje toevallig – en dat was lang voor 2001 – had ik er een gevoel van ‘hier zou ik wel kunnen leven’. De wijn van Cariñena is heel lekker, maar dat was echt niet de enige reden.
Bij het binnenrijden van het stadje zien we eerst de plaza de Torros. Daarna bodegas en nog eens bodegas. En een bus toeristen. Wat komen die hier wel zoeken? Buiten de mooie, maar zoals later zou blijken, nu nogal verwaarloosde mudejarkerk en de kleine straatjes heeft het stadje niet veel toeristischs te bieden... Behalve de wijn natuurlijk. En dat zal dus wel het doel zijn van zulke toeristenbus: de bodegas bezoeken, wijn kopen.
We hebben een beetje rondgelopen in de smalle straten. Er worden vrij veel nieuwe huizen gebouwd, maar het valt me op dat ze gewoon de plaats innemen van oude huizen. We zien het restaurant waar we ooit hebben gegeten, en zelfs het hotel waar we toen met Zeger hebben geslapen (omdat we te laat waren om nog een camping te zoeken). De bar onder het hotel heeft niet veel tapas te bieden, dus stelt Roger voor om via de oude weg verder richting Zaragoza te rijden (nee, we zijn niet geïnteresseerd in de tentoonstelling over water aldaar, waar ik overal over gelezen en gehoord heb!) en dan in een wegrestaurant-bar iets te gebruiken.
Die bar vinden we bijna onmiddellijk na het centrum van Cariñena: vlak bij een bodega (‘Degustacion y venta de vino’).
We bestelden 2 wijntjes en ik daarbij een ‘pincho de tortilla’ terwijl Roger een chorizoworst koos. Met het brood dat we erbij kregen, was dat, voor mij althans, een volledige maaltijd.
De wijn was ongelooflijk lekker. Cariñena-wijn natuurlijk! En toen merkten we dat dezelfde wijn in dozen van zes flessen werd aangeboden voor 10 euro. Een overschot van een grote bestelling werd erbij uitgelegd. Een buitenkansje dus en ik stelde voor een ‘caja’ te kopen, wat we dan ook deden.
Het was een typisch vrachtwagenschauffeurs-restaurant: de parking stond vol met dat soort voertuigen. En het was er druk. Ik had bij het binnenkomen niet opgelet of daar al dan niet roken toegelaten was, maar omdat ik vrij veel peukjes op de grond zag liggen – tja, we zijn immers weer in het binnenland en daar zijn nog niet de ‘regels’ van rijke toeristen van toepassing – stak ik een sigaret op. Niemand maakte een opmerking, dus dacht ik: ‘dit is weer een restaurant waar je mag roken’.
Maar... Toen we verder wilden rijden, zag ik, vlak naast de ingangsdeur, een bordje hangen met ‘en este establicemiento no se permite fumar’.
We reden verder, langs een immense vlakte met kilometers wijnstokken: de wijn van Cariñena (en die wijnstokken begonnen in feite al voor we de stad inreden).
Maar we zijn in Aragon en de vruchtbare vlakte bleef niet duren: weer kale, grijze bergen en een rode aarde. Ik waande me weer in Kongo. Wie zei er weeral dat Spanje het Afrika van Europa is?
Ik zat al een hele tijdje te knikkebollen en toen Roger mij verzekerde dat hij echt niet slaperig was, heb ik me laten in slaap vallen. Bij het wakker worden, rond 16 uur 30, bleken we nog op een hoogvlakte te rijden, maar vele kilometers dichter bij ons doel vandaag, zijnde Huesca.
Roger toont zich echt een lieve man soms: bleek dat hij ook slaperig was maar had gewacht tot ik wakker werd. Hij vond een plek onder een afdak aan een tankstation en sliep meteen in. Voor een half uur (dat is inderdaad de duur zijn slaapcyclus).
En vijf minuten daarna reden we Huesca binnen.
Grotere kaart weergeven
De camping vonden we heel gemakkelijk. Er lijkt veel schaduw te zijn, maar we zullen morgen moeten afwachten om te zien of die ons zal behoeden van een te vroeg ontwaken (als de zon op het Oosten van de tent staat) want het was een beetje bewolkt en ik heb dus niet kunnen uitmaken waar het westen is.
Ons installeren ging weer supersnel. Daarna wilde ik even het sanitair onderzoeken, maar... mijn knie deed echt pijn (en trouwens, ik was echt een beetje bezorgd want niet alleen mijn knie ziet nu rood van de onsteking, maar ook een deel van mijn onderbeen).
Ik wilde dus eerst mijn knie verzorgen: flesje water gehaald, keukenrol klaar voor gebruik gelegd en calendula uit de bagage gehaald. Die zalf (calendula dus) die ik er op het laatst van de verzorging op smeerde, ligt er echt op als een witte brij en ziet er uit als etter.
En toen we boodschappen deden in de stad (mooi, maar we moeten ze morgen beter leren kennen) kochten we ook bandage, een sneller ontsmettingsmiddel en gaas, die ik allemaal deze avond heb toegepast. Toen we onze weg zochten door de stad, sprong een jonge Spanjaard die op een cafeterras zat ons meteen ter hulp. Hij wilde eerst zijn kennis van het Engels ten toon spreiden. Maar voor mij is Spaans nog steeds gemakkelijker dan Engels, zeker gesproken door een Spanjaard. Maar afijn, hij beweerde dat het ‘oficina de turismo’ dat ons was aangewezen hier op de camping, niet bestond en hij verwees ons naar de plaza de la Catedral. Daar zijn we dus maar naartoe geklommen maar daar bleek geen oficina (meer?) te zijn.
Dus reden we terug naar de camping. Mijn knie deed te fel pijn en we hadden honger. Die oficina zoek ik morgen wel.
We aten op de camping, in het restaurant. Voor Roger een menu à 10 euro: linzensoep met chorizo – maar ik heb opgemerkt dat ze het geen soep noemen, eerder een stoofschotel – calamares en su tinta, maar de tinta bleek er niet meer te zijn en Roger heeft dan, in plaats van gewoon gefrituurde calamares, beafstuk genomen. En daarna een chocomousse. Hij vond het ondermaats (had natuurlijk gehoopt op calamares en su tinta!).
Ikzelf weet al sinds jaren dat je in Spanje maar enkele culinaire hoogstandjes kunt vinden, dat alles heel vet is. En dus nam ik gewoon een gemengde ‘Aragonese sla’. Inderdaad van alles: latuw, tomaten, hesp, asperges, ei, tonijn, kip, ham, paprika, enz.
Maar meer dan voldoende voor mij.
Roger kreeg er nog een fles (goedkope) wijn bij, ik bestelde een fles gaseosa, we kregen brood à volonté, dus vind ik de 16,80 euro die we betaalden echt niet te veel.
En onderweg een SMS van mama waar ik pas deze avond heb op geantwoord.
25 jun. 08, woensdag
Deze morgen viel het mij op dat mijn knie veel minder dik was. En minder pijn deed ook. Maar na onze wandeling door de stad was mijn onderbeen weer een beetje opgezwollen.
Huesca is echt geen toeristische stad. Behalve de asymetrische gotische kathedraal, het ayuntamiento en het bischoppelijk paleis plus nog een paar collegios heeft de historische stad niet veel meer te bieden dan fel klimmende straatjes. Er blijven weinig oude huizen over. De meeste zijn vervangen door nieuwe huizen. De nieuwe stad is amper groter dan de oude en staat vol flatgebouwen.
Toch vond ik dit geen verloren dag. Ik was eerder blij dat ik weer eens in een stad kon kuieren die vlak bij de camping ligt, waar je niet perse ‘vanalles’ moet bezoeken, dat we vanop de camping naar een terrasje konden wandelen voor een biertje, dat we even konden rusten in een park waar moeders en grootmoeders – en een enkele grootvader – op spelende kinderen pasten.
Ik herinnerde me een opmerking van Anny: ze beweerde dat de Spaanse en zeker Andaloesische vrouw de neiging had thuis te blijven om ‘voor de kinderen te zorgen’ ‘en dat betekent natuurlijk koffietjes gaan drinken terwijl de man gaat werken’. Hier heb je dus van die moeders, dacht ik in dat parkje. Maar als ze het kunnen, vind ik dat veel gezonder dan de kinderen uitbesteden. En dat ze van een koffie genieten terwijl ze hun kinderen in de gaten houden, dat gun ik ze ook wel.
Rond 13 uur 30, 14 uur, het was dan rond de 28°C, begonnen de moeders, grootmoeders en kinderen het park te verlaten. Etenstijd waarschijnlijk.
Wij kochten in een supermercado, midden in de stad en vlak bij de camping, wat sla, brood en kwamen hier eten. Deze avond gingen we weer naar die winkel, kochten gaspacho, sardientjes en gemengde sla voor ons avondeten dat we weer bij de tent gebruikten.
Over de camping ben ik minder enthousiast. Slechts twee van de vijf toiletten gaan op slot. En voor de douches hangt alleen een gordijn: geen deur dus. In de douchecel, één enkele haak waar je kleren, handdoek enz. kwijt kunt. Ik heb de zaak opgelost door in badkostuum en pareo te gaan douchen. Afwasbakken zijn versleten, er is geen wasmachine. Op verschillende plekken liggen de vloertegels los, enz. Ik herinner me wel dat we jaren geleden nog ergere toestanden tegenkwamen, maar toen betaalden we ook minder. Voor iets meer dan 20 euro per nacht vind ik dat men wel kon zorgen voor een beetje meer comfort.
De percelen (niet vrij te kiezen) zijn ook vrij klein. Maar dankzij haagjes heb je toch minder de indruk dat je langs alle kanten omringd bent door te naaste buren. Nu, wij hebben het wel getroffen in vergelijking met anderen, vind ik. We mochten kiezen tussen twee percelen. En namen het tweede vanaf het begin van een ‘straat’. Vermits het eerste perceel echt heel klein is, werd het nog niet toegewezen en kunnen we er in feite gebruik van maken om bijvoorbeeld wat in de schaduw te zitten.
Wel zijn er achter ons, achter de haag, Spanjaarden die dikwijls hun televisie aan hebben staan. Maar ja, hier is dan ook geen verbod op zulke zaken zoals in Ronda. En op dit uur (22 uur 50) horen we niets meer.
Wel zijn er veel insecten, en veel mussen en eksters.
Morgen rijden we normaal gezien naar Riglos. Ooit hebben we onderweg de zeer indrukwekkende Mallos de Riglos gezien, en tijdens onze laatste ontmoeting met Denise en haar vriendin Greta, sprak Greta daarover. Sindsdien heeft Roger zin om die natuurpracht eens van dichterbij te gaan bewonderen. Van daar zullen we waarschijnlijk naar Frankrijk rijden.
Deze middag kreeg ik een SMS van mama: het zou weer erg geregend hebben bij ons en Tongeren zou weer te kampen hebben met waterovelast.
Elvira (maar misschien val ik in herhaling) smste gisteren dat ze uitkeek naar hun vakantie. Ze vertrekken inderdaad op 27 juni.
26 juni 08, donderdag
We zijn deze morgen vertrokken om kwart over tien. Zo gemakkelijk we onze weg vonden in de stad, zo moeilijk hadden we het om eruit te geraken. Geen enkele aanwijzing. Toen we er uiteindelijk in slaagden, bleken we op de N330 richting Jaca te rijden. Jaca was wel de juiste richting maar we wilden er naartoe via Riglos, dus via een andere weg. Maar kom, ik merkte op de kaart dat we binnen een aantal kilometers een zijweg naar daar zouden tegenkomen. Wel een omweg, maar waarschijnlijk een hele mooie vermits we dwars door de sierra de la Peña, die we voor ons zagen opduiken, zouden trekken.
En het was prachtig! Veel wilde rozen op een dorre rotsachtige grond, gele bodembedekkers op de rotsen, af en toe een bergweide met een paar koeien. Om kwart over 11 stopten we even in het bergdorpje Rasal, waar 21 mensen wonen. Drie van hen hebben we ontmoet en ze zeiden heel vriendelijk ‘buenas!’. Vanuit dat dorp vertrekken verschillende wandelpaden, de bergen in. Dan reden we voort over een smalle brug, over de rio Gállego, daarna over een spoorweg, we volgden even de groene embalse tussen grillige grijze rotsen en kwamen nog twee afgelegen dorpen tegen: Triste (‘droevig’) en Santa Maria.
Daarna ging het weer richting Huesca (van waar we dus kwamen) via de A132, de weg die we in feite bij ons vertrek wilden nemen. En we zagen al van ver de ‘Mallos’ (‘muren’ in het Catalaans. We zaten nochtans niet in Catalonië). In feite lijken die rotsformaties wel op een burcht. Een wegwijzer wees naar de Mallos de Agüero. We reden tot daar. Verticale rotswanden waartegen het dorpje aanleunt. Indrukwekkend maar minder dan wat we ons herinnerden van die van Riglos. Daarna ging het richting Riglos. Boven het dorp rijzen er immense roosachtige rotsformaties op. En daarboven cirkelden enkele roofvogels. Ook van daar vertrokken verschillende wandelpaden.
In de buurt waren nog vele andere imposante rotswanden maar die van Riglos zijn wel echt de mooiste.
Grotere kaart weergeven
Al die Mallos lijken wel uit de bergen uit te steken.
We passeerden nog langs een mooi dorp waar we niet stopten: Murillo de Gállego, reden daarna een kloof in en kwamen uit in de vallei van de Rio Gállego. Een mooie bergrivier vol rotsen die me aan de Mpozo, een rivier in de buurt van Matadi, deed denken.
We reden terug naar de groene embalse en daarna slingerde de weg zich tussen twee bergketens naar het noorden toe. We volgden de ene bergflank, cirkelden rond de berg, en kwamen op de flank van een andere berg terecht. En kwamen uit op de Puerto Santa Barbara, waar we een uitzicht hadden op een laagvlakte waar we daarna naartoe reden.
Voor ons doken de pyreneeën op, met besneeuwde bergtoppen. Om 14 uur 40 waren we in Jaca en even later reden we door een tunnel van 8 kilometer, dwars door de Pyreneeën. En we kwamen in Frankrijk uit, in ‘Le parc national des Pyrénées’. Opvallend groener dan in Spanje. Maar ook bewolkt, en amper 16°C.
Ik had natuurlijk al wat droog brood gegeten maar nu rammelde mijn maag echt. Roger beloofde zo snel mogelijk te stoppen om te picknicken. De weg daalde en bleef dalen tot we in de vallée d’Aspe terechtkwamen. Om 15 uur hadden we nog geen plaats gevonden waar we konden stoppen en ik begon scheel te zien. Om 15 uur 15 stopten we eindelijk bij een tafel met banken, aan een bergrieviertje. We aten wat brood met kaas en stelden Matilleke in op Pau.
Al voor we in Nerja waren klaagde Roger van lichte rugpijn. Ik dacht aan een beginnende lumbago. En vandaag leek die erger te worden. Hoewel, deze avond, nadat hij alles had uitgeladen, bleek het weer beter te gaan. ‘Dankzij de oefening’, concludeerde hij.
We reden verder. Echt opvallend hoe groener en lieflijker de landschappen hier zijn. Niet meer dat ruwe van Spanje.
Na Pau namen we de autosnelweg naar Toulouse, Montauban. Vlak voor Toulouse stonden we even in de file, gelukkig amper een kwartier (ik was al bang dat we hetzelfde zouden meemaken als in Malaga).
Maar dat kwartier heeft wel gemaakt dat we te laat kwamen toen we even later – van de autosnelweg af – boodschappen wilden doen in een Aldi: hij was net gesloten. We hebben nog even rondgereden op zoek naar een andere winkel, tevergeefs. Ik was even vergeten dat we niet meer in Spanje zijn waar de supermercados heel laat openblijven.
Toen we dus om 20 uur 15 hier op de ‘camping municipal’ van Caussade (begin van de Dordogne) aankwamen, moesten we het wel doen met wat we hadden voor het avondeten: gemengde sla, olijven, hesp en brood.
Grotere kaart weergeven
We konden natuurlijk uit gaan eten, maar daar had ik eerlijk gezegd niet veel zin in. Ten eerste was de lucht echt dreigend. De 16°C van in de Pyreneeën zijn tijdens onze rit langzaamaan opgelopen tot 31°C, en de warmte was drukkend. Toen er ook nog wolken kwamen opzetten, vreesden we echt voor onweer en die vrees werd bewaarheid. Op dit ogenblik zitten we in de auto. Rondom ons bliksemschichten, regen, en donder.
Ongelooflijk maar waar: we betalen hier slechts 5,95 euro per nacht. De camping is vrij groot, de sanitaire voorzieningen netjes, met zelfs afgesloten badkamertjes. Alleen is er weinig schaduw. En niet veel wc’s. En geen wasmachine.
Van waar dat grote verschil in prijs tussen Frankrijk en Spanje? Roger denkt dat het ligt aan het feit dat campings zoals deze gesubsidieerd worden.
27 jun. 08, vrijdag
Deze morgen een smsje van Elvira: zij en Geert vertrokken op vakantie (Engeland en Schotland).
En een berichtje van mama die onze peregrinatie op de landkaart volgt en die ons zei dat ze de indruk had dat het een goede reis zal geweest zijn. Dat klopt.
Ik wil eerst een paar dingen, die ik gisteren schreef, rechtzetten. Er zijn op deze camping twee sanitaire blokken, dus van alles echt voldoende. Gisteren had ik de tweede niet opgemerkt. En er is wel een wasmachine, alleen kost een wasbeurt wel veel: 5 euro. Zo duur heb ik het nog nergens geweten. Maar kom, vermits het kamperen zelf zo goedkoop is, is dat geen ramp. Het enige bezwaar dat ik dus heb tegen deze camping is dat de platanen zo opvallend weinig schaduw geven. Maar we hebben vernomen van Kortrijkenaars die hier al vier jaar hun vakantie doorbrengen, dat die bomen dit jaar pas gesnoeid zijn.
En Caussade ligt in de Quercy... Nu, ik zeg elk jaar dat ik eens de geografie van Frankrijk zou moeten bestuderen, en telkens vergeet ik het. Wat is de Quercy? Met die departementen, streken en vroegere provincies geraak ik helemaal in de war.
Toen we deze morgen opstonden was het al schitterend weer: 28° in de zeldzame schaduw. Na ons ontbijt (voor mij een nectarine en sojamelk, voor Roger wat brood met beleg en fruit) en een heerlijke douche (wat een luxe, zulke goed afgesloten douchecellen met veel ruimte voor de kleren enz.!) gingen we boodschappen doen. We kochten onder andere wat eendeleverpaté en gewassen sla. Ook al zouden we deze avond op restaurant gaan, kon dat dienen voor morgen bijvoorbeeld. En ik zorgde ook voor chocoladebroodjes. Niet echt gezond, maar wel goed vullend zodat als Roger weer eens uren zou willen rondlopen zonder aan eten te denken, ik iets gemakkelijks zou hebben om achter mijn kiezen te steken.
Nadat we onze waren (behalve de chocoladebroodjes) naar de camping hadden gebracht vertrokken we terug naar de stad.
Caussade is een hele oude nederzetting, nog van voor de Romeinse tijd. Maar de naam zou komen van het Romeinse Calceatea (steenweg). Ik las in een folder die we kregen op het ‘office de tourisme’ dat de stad een poosje onder Engelse heerschappij heeft gestaan. En dat de godsdienstoorlogen hier een serieuse ravage hebben aangericht (Albi is niet zo ver).
Terwijl de temperatuur bleef stijgen om uiteindelijk 31°C te bereiken, kuierden we door de straten. Een typisch Frans stadje. De meeste (rond de middag gesloten) luiken kunnen wel een likje verf gebruiken en daar waar de verf niet zo heel lang geleden is aangebracht contrasteert het blauwe ervan mooi met beige gevels. Er staan enkele middeleeuwse gebouwen, waaronder het gebouw met binnenpleintje waar het toerismebureau is ondergebracht. En de kerk is echt opvallend: van de oorspronkelijke kerk blijft alleen het zestiende eeuwse bovenstuk van de toren over, in een rare stijl, naar het schijnt Toulousestijl. De rest werd in de 19de eeuw opnieuw opgebouwd in neogotische stijl.
Wat ik niet begreep – en wat mijn bijna alleswetende Roger me ook niet kon verklaren - was hoe ze het gedaan hebben om alleen het bovenste gedeelte van de oorspronkelijke toren te laten staan.
Op een terras bestelden we een biertje tegen de dorst. De uitbaatster bracht ons toch wel een glas Stella zeker! Dat ons ook nog 2,30 euro per stuk kostte. Het viel mij op dat de bar zelf leeg was: iedereen zat op het terras, waarschijnlijk omwille van het recente rookverbod in de horeca!
We wandelden wat voort, ik keek naar de menuprijzen: amper duurder dan in Spanje, maar weeral veel te overdadig voor mij. We gingen even de kerk binnen, maar omdat er een gebedsdienst gaande was, hebben we er niet durven rondlopen.
In een boekhandel vielen me enkele boeken over Occitaans op: grammatica, woordenschat. Het was me elders ook al opgevallen dat er een hernieuwde interesse was voor die lokale taal, net als het mij in Andaloezië opviel dat Anny zei dat Andaloesisch een andere taal was dan Castellano.
Omdat de kredietkaart die Roger normaal gebruikt om onze boodschappen te betalen het gisteren en vandaag liet afweten, wilde hij even naar onze bank bellen. Dus zochten we een telefooncel (ik bel liever niet met ons mobieltje: veel te duur).
Onze agent zou het onderzoeken en als er iets niet pluis was, zou hij de kaart blokkeren. Geld kunnen we dan nog steeds uit de muur halen.
Ik had ondertussen al twee chocoladebroodjes gegeten, maar Roger nog niets. Nadat we een geschenk hadden gekocht voor Marie-Claire en Nele die voor onze schapen zorgen, kwamen we voorbij een wel zeer verleidelijke slagerij. In de etalage stonden naar ons te lonken: gevulde tomaten, gevulde kool, ganzenlever, aardappelbereidingen, enz. en een enorme quiche-achtige preitaart. Een halve taart kostte 3,60 euro. Ik stelde Roger voor om de helft van dat pronkstuk te kopen. Dat zei hem wel wat. En op een bank aten we daarvan de helft op. Heerlijk, maar ik bedacht dat ze, even opgewarmd, nog lekkerder zou zijn.
We brachten de rest van onze taart naar ons koelkastje en gingen weer de stad in. We dronken nog een glas witte wijn op een terras, kochten nog een krant en kwamen uiteindelijk terug naar de camping, rond 20 uur.
We dronken een beetje gaspacho, ik warmde de taart op, en dat was inderdaad nog veel lekkerder. Daarna at ik nog een perzik, Roger een stukje worst en een stuk fruit. En daarmee waren we verzadigd. De sla en de eendepaté zullen dus voor morgen zijn.
Morgen proberen we in Clamecy te geraken (echt!).
Ik zal wel onthouden dat Caussade een zeer aangenaam stadje is, en de camping aan te raden,
zeker als de platanen weer bijgegroeid zullen zijn.
28 juni ’08, zaterdag
We zijn in Clamecy.
Grotere kaart weergeven
Blijkbaar had ik de camping geïdealiseerd in mijn herinnering. We hebben veel plaats, dat klopt; de eendjes zijn er nog; maar de toiletten enz. zijn niet zo netjes. En de camping wordt ’s nachts niet afgesloten.
Nog iets: het sanitaire gebouw kan op slot. Maar dan gaat het alleen nog open met een speciale sleutelcode. Die we niet gekregen hebben. De hele dag zijn de deuren gewoon open gebleven (ik bedoel dus de algemene deur van het gebouw) maar deze avond heeft een van de kampeerders die van de mannenafdeling per vergissing op slot gedaan. En dus kon niemand meer binnen.
Tot... we opmerkten dat op de fiche die we gekregen hebben bij het betalen (28, 80 euro voor twee nachten), rare letters en nummers stonden. Roger is die eens gaan uitproberen en ja hoor, dat bleek de code te zijn. Maar waarom vertelde de receptioniste ons dat dan niet?
Om 10 uur 30 waren we vertrekkensklaar deze morgen, maar Roger wilde nog even naar Axa bellen (hij maakt zich zorgen over die kredietkaart). Bij Axa hadden ze er nog niets aan gedaan (eventueel wilde Roger de kaart laten blokkeren).
Om 10 voor 11 uur zijn we dus pas echt vertrokken.
Ongelooflijk hoe lieflijk hier de landschappen zijn in vergelijking met Spanje! Soms deden de heuvels me zelfs denken aan Haspengouw.
In het departement Lot reden we de autosnelweg richting Parijs op. De 21°C die we hadden bij het opstaan waren er al 24 geworden: een zeer aangename temperatuur.
In de buurt van Cahors gingen de heuvels over in heuse bergen en weldra zaten we op de Causses. De landkaart vertelde me dat het ging om een deel van het ‘parc régional des causses du Quercy’. Uitgestrekte beboste hoogvlaktes, met weiden, velden...
Om 11 uur 30 reden we voorbij Rocamadour. Daar zijn we jaren geleden naartoe gegaan en Roger zei me dat als we meer tijd hadden, hij er nog eens zou stoppen. Misschien volgend jaar?
Volgde nog Sarlat, waar we twee keer zijn geweest. De tweede keer gingen we naar een restaurant dat de campinguitbaatster ons had aangeraden, kwamen we terecht bij Nederlanders en was de keuken echt middelmatig. En de volgende dag zagen we in Sarlat de lekkerste zaken aangeboden in eethuisjes en restaurants!
Er was opvallend weinig verkeer in onze rijrichting (wel wat meer in de andere richting) en het reizen ging dus vlot. We reden over de Dordogne, dan het departement Haute Vienne binnen, zagen een stukje van het Parc régional du Périgord, wilden stoppen om te eten op de aire Beaune les Mille, maar daar waren al te veel mensen met die bezigheid bezig, dus besloten we een volgende aire de repos af te wachten (ik had immers al een chocoladebroodje gegeten in de auto).
Op de radio luisterden we afwisselend naar France Musique (klassieke muziek) en naar Radio nostalgie. Daarop hoorde ik liedjes van Brassens en andere vroegere Franse en Engelse zangers... En een stukje muziek dat me deed denken aan wat de Sunlights brachten in 1964 op de dijk van Blankenberge.
Om 13 uur 30 zien we een aanwijzing dat we de ‘pays d’Oïl’ binnenrijden. We zijn dus in Noord-Frankrijk. Op de volgende aire de repos picknickten we rustig (brood, kaas, hesp en fruit).
En we reden voort tot Vierzon. Daar sloegen we een kleine weg in richting Auxerre. We kwamen enkele van die typische Franse stadjes tegen: niet te goed onderhouden huizen, luiken dicht.
Bosjes, weiden, velden volgden elkaar op. De naam van één stadje (met kasteel) kwam me heel bekend voor: Chapelle d’Angillon. En dan zag ik dat daar een ‘musée Alain Fournier’ is. Uiteraard! Het decor van zijn boek ‘Le grand Meaulnes’ is op deze streek geïnspireerd.
Rond 16 uur reden we over de Loire.
Bij een eenzame windmolen die uitgaf op een immense vlakte – groene weiden met grazende koeien, en velden - deed Roger even een dutje. En om 17 uur 30 reden we Clamecy binnen.
We waren op nog geen kwartier volledig geïnstalleerd op de camping aan de Yonne. Daarna zijn we boodschappen gaan doen. Dan van de camping weer naar de stad gelopen: Roger moest nog telefoneren in verband met die kredietkaart.
We zijn komen eten (een groentenmacedoine gevolgd door kalfsvlees met allerlei groentjes), hebben afgewassen en dan bleek ineens dat de deur naar de sanitaire voorzieningen voor de mannen niet open te krijgen was.
29 juni 08, zondag
Deze morgen vrij vroeg wakker geworden van de zon die op de tent scheen. Toen we gisteren aankwamen, stelde ik voor de tent aan de waterkant te zetten, omdat daar, dacht ik, ’s morgens veel schaduw zou zijn. ‘Dat is het Noord-Oosten en niet het Oosten!’ objecteerde Roger. En vermits er langs de Oostkant geen bomen schaduw boden, plaatsten we de tent maar daar waar we tenminste na de middag zouden schaduw krijgen.
Bij het wakker worden blijkt dat de kant die ik gisteren voorstelde perfect beschaduwd werd. Zo goed zelfs dat we onze tent, shelter, tafel en stoelen naar hier verhuisd hebben zodat we morgen niet zo vroeg op hoeven. Ik herinnerde Roger eraan dat ik net deze plaats had voorgesteld gisteren en toen zei hij: ‘Ik had er niet aan gedacht dat we al in het noorden zitten en dat de zon hier eigenlijk in het Noord-Oosten opgaat’.
Na ons ontbijt zijn we te voet naar de middeleeuwse stad gelopen. De mis ging net beginnen en we gingen dus eerst de opvallende gotische kerk binnen. Niet zo veel volk! Roger wilde enkele foto’s nemen maar dat werd hem verboden tijdens de dienst en dus besloot hij meteen weer naar buiten te gaan.
De huizen van de oude stad zijn weer opvallend Frans: allemaal kunnen ze wel een likje verf gebruiken, vooral aan deuren en luiken. Ik heb het al geschreven: ons huis zou hier minder opvallen dan bij ons. Veel huizen hadden aan één hoek een soort toren. Dat bleek een wenteltrap naar de verdiepingen te zijn. Veel vakwerkgebouwen ook, met ‘dikke buiken’ zoals de kinderen die uitpuilende gevels vroeger noemden. De straten zijn vrij steil, veel trappen ook. Het was wel opvallend doods. Tja, het is natuurlijk zondag en het was nog vroeg. De schrijver Romain Roland blijkt hier geboren te zijn. Hij is in Vezelay gestorven, daar begraven maar uiteindelijk naar hier overgebracht.
Rond de middag stelde Roger voor om weer naar de camping te gaan. Hij had weer last van zijn hiel. Dan maar hier gegeten (brood, paté, fruit) terwijl drie eenden kruimels kwamen bedelen, en wat gerust in de schaduw. Daarna zijn we even op verkenning gegaan op de camping, want ik had de indruk dat we er een groot deel niet van gezien hadden. En dat klopte: aan de andere kant van de receptie is er nog een lang stuk vol percelen. Met veel meer schaduw nog dan hier... en een veel schonere sanitair.
Ineens stelt Roger daarna voor om met de auto naar de stad te gaan. Natuurlijk, zijn hiel...
Ik stel voor om iets te gaan drinken op een terras, maar eens we in de stad zijn, vindt Roger dat we maar verder moeten rijden naar de Parc régional du Morvan. In feite bossen en nog eens bossen. En dan stelt Roger voor verder te rijden tot Vezelay.
Grotere kaart weergeven
Ik wist van de vorige keer (ik denk ik 2003) wat die stad aan klimmen betekende en vond dat niet zo’n uitstekend idee, noch voor zijn hiel, noch voor mijn knie die nog steeds pijn deed.
In Vezelay, na een biertje op een terras (2,20 euro voor een pils, vreselijk duur dus) waar de serveerster opvallend goed gezind was en iedereen aansprak, soms met zelfs lieve woordjes als ‘mon amour chéri’, klommen we toch tot aan de basiliek, weliswaar op ons dooie gemak. Er waren opvallend veel toeristen, ook veel Nederlanders. We gingen even een brocante binnen waar de meest gekke dingen werden verkocht aan hoge prijzen, namen nog een foto van het omringende landschap – een patchwork van velden en weiden omzoomd door bossen – liepen tot in de kleine binnenplaats van een middeleeuws gebouw en kwamen uiteindelijk bij de basiliek. Waar veel groepen werden gegidst door opvallend jonge broeders franciscanen en nonnen.
Ik was wel blij dat we er toch naartoe waren gekomen, naar die immense kerk met de mooie lichtinval, de vele symboliek, de nissen die telkens het leven van een heilige evoceerden, de crypte met de relikwieën van Maria Magdalena. Roger merkte weer op dat een moskee in vergelijking hiermee niets voorstelde. ‘Maar een protestantse kerk ook niet!’ repliceerde ik.
Nochtans is de kerk bijna volledig heropgebouwd in de 19de eeuw (onder de leiding van de bekende architect Eugène Viollet-le-Duc).
In het teruggaan naar de auto keken we naar de menu’s in enkele restaurants. De meeste heel duur, sommige echt te doen én aantrekkelijk met hun ‘Boeuf bourgignon’ of ‘escargots de bourgogne’ en zelfs ‘pens met uienconfituur’ en ‘verloren brood met moes’ (goed idee voor een dessert in feite: zo gebruik ik nog eens de pruimen- en rabarbermoes die Roger elk jaar maakt). Maar we hadden pas gegeten.
We reden terug naar Clamecy en dronken nog een witte wijn op een terras. 5,40 euro betaalden we voor 2 wijnen. Wat wordt het hier duur!
Terug op de camping heb ik voor eten gezorgd: kippensoep uit een pakje, biefstuk met gestoofde paprika’s, en een rauwkostschotel van veldsla, eikensla en boontjes. Daarbij nog vinaigrette en/of mayonaise en brood en we hadden beter gegeten dan in de zeldzame goedkope restaurants die nog bestaan.
Toen ik ging afwassen, geraakte ik in gesprek met een andere kampeerster. Ik sprak Frans, maar dat leek ze niet zo goed te kennen. Haar Engels begreep ik wel, maar die taal uitspreken is voor mij echt moeilijk. En toen bleek dat ze Nederlandse was. Wat maakte dat de conversatie voortging in onze taal. Haar dochter woont in Overijse. Ze vertelde me dat de meeste buren van die dochter Frans spraken: ‘Vroeger was Overijse Franstalig, want vlak onder Brussel, zo hebben ze toch aan mijn dochter verteld!’
Ik antwoordde dat ze zich schromelijk vergiste: Overijse is altijd Nederlandstalig geweest (grenzen volgen nu eenmaal niet altijd een rechte lijn) maar Franstaligen hebben echt de neiging te beweren dat waar ze zich in massa vestigen, hun eigen taal blijven spreken, geen rekening houden met de oorspronkelijke bewoners, dan maar Franstalig is.
Ik gaf nog een beetje uitleg over hoe het er aan toe gaat als Franstaligen bij Vlamingen op visite gaan: dan wordt er Frans gesproken. En als Vlamingen bij Franstaligen op visite gaan... Wordt er Frans gesproken. Dat laatste lijkt die mooie oude Nederlandse vrouw overtuigd te hebben want ze zei: ‘Laat die Walen toch maar lekker hun Nederlands oefenen!’.
Ik kreeg nog een sms van Roger en Lily Beeckman: morgen maken ze het appartement schoon (heb ik geschreven over het appartement dat Anny verhuurt en gratis leent aan haar broer Roger?), dinsdag pakken ze in, en woensdag keren ze terug naar België. Wij doen dat morgen.
Het was de hele dag rond de 25°C, soms bewolkt en drukkend, soms heel zonnig.
30 juni 2008, maandag
We vertrokken deze morgen al om 10 uur 30 uit de camping, maar omdat Roger eerst in Clamecy nog eens wilde telefoneren naar de bank, en we daarna nog even gingen tanken, mag ik schrijven dat we pas om 5 voor 11 zijn vertrokken.
Om 17 uur 30 waren we thuis.
Waar de schapen ons meteen tegemoet kwamen lopen zodra ze ons hoorden binnenkomen. Vooral Pamphileke leek blij dat hij ons terugzag. Hij bleef de hele tijd vragen om aaitjes en rond ons hangen. Lief! Volgens Marie-Claire die ik daarna ben gaan bedanken, wordt hij nog steeds niet aanvaard door de andere schapen. Wat dan wel weer raar was, was hoe de andere schapen ‘jaloers’ toekeken wanneer Pamphile door ons op een nogal opvallende manier werd gestreeld.
Het kleintje – dat al fel gegroeid is – volgde ons overal.
We verlieten Clamecy dus via uitgestrekte velden waarboven hier en daar de rode daken van een weer typisch Frans stadje uitstaken. We reden door sommige van die stadjes: vrij vuile gevels naar Vlaamse normen, gesloten luiken, al op dat uur. In Courson les carrières zag ik een openbaar WC genaamd ‘Cabinet d’aisances’, dus zoiets als ‘Gemakcabinet’. Ik moest denken aan onze Vlaamse benaming voor een toilet!
Rond half twaalf waren we al in Auxerre, en dat betekent voor mij ‘bijna thuis’.
Terwijl we op de snelweg reden, heb ik geluisterd naar een uitzending op de radio. Over ‘métissage’. Het ging niet alleen over de aanpassing in Frankrijk van vrij goed ingeburgerde Islamieten, maar ook over Franse regionale talen die blijkbaar weer aan het opkomen zijn, en een gevaar zouden kunnen betekenen voor de eenheid van het land.
Iets over 12 uur waren we ter hoogte van Saint-Florentin, waar we vroeger dikwijls de eerste keer kampeerden, toen we nog met de kinderen op reis gingen.
En even later zagen we weer dat enorme Christusbeeld bovenop de kerk van...Villeneuve au Chemin (ik heb deze keer heel speciaal op de naam gelet).
Iets voor 13 uur reden we de ‘autoroute’ (à péage) op. Het viel me op dat er bijzonder weinig verkeer was, in tegenstelling tot de vele vrachtwagens in de andere rijrichting. En kort daarop hoorden we op de radio dat op vele plekken in Frankrijk vrachtwagenchauffeurs een actie ‘escargot’ hielden. Van traag rijden tot alles tot stilstand brengen dus. Ik was echt blij dat wij in de andere richting reden, maar ik begrijp hun grieven!
Na Chalon, naar de radio geluisterd: over 2000 jaar ‘Conquête amoureuse’. Nogal oppervlakkig maar echt onderhoudend.
Later luisterde ik naar een uitzending over geologie.
De velden werden stilaan bossen en toen reden we de grens over.
Ik had natuurlijk al heel veel honger geleden, mijn laatste chocoladebroodje gegeten, maar nu wilde ik wel echt picknicken met Roger...
De eerste poging mislukte: de aire van ik weet niet meer wat stond propvol en bood zelfs geen picknicktafels.
De tweede, gelukte, poging kwam er alleen op een parking van een Lidl want blijkbaar zijn er geen ‘aires de repos’ op de Noordelijke snelwegen.
Nu zijn we dus thuis sinds 17 uur 30 en sindsdien heb ik het gevoel dat ik, op z’n Frans, ‘ne sais où donner de la tête’.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten