Over vandaag valt niet veel te vertellen (tenzij ik uitgebreid over onze boodschappen spreek) behalve dat Marie-Claire, onze overbuurvrouw, een poosje kwam praten met ons, en dat ik daar echt blij om was. Maar, vermits ik jullie niets wil verklappen uit onze conversatie, ga ik nu even mijn belofte van vorige zaterdag nakomen.
Ik zou mijn dagboeken moeten raadplegen om te weten wanneer precies ik werkte voor het blaadje “Il fera beau demain”. Het was in elk geval begin jaren 70 van vorige eeuw, en ik had mijn universitaire studies al hervat. Dus schat ik dat het 1972 of 1973 moet geweest zijn.
Ik werd relatief goed betaald voor die studentenjob, in dienst van de in Leuven goed gekende (letterlijke) dwerg die zich Bédel liet noemen. Ik had echter van in het begin vragen bij de werkwijze van Bédel en zijn (Waalse) “handlangers”.
Wij (degenen die zorgden voor “Il fera beau demain”) hadden een tafel verkregen aan het einde van de reeks formaliteiten die elke student moet doorlopen als hij zich inschrijft aan de KUL, in de universiteitshallen dus. Ik weet nog steeds niet hoe Bédel die tafel heeft kunnen bemachtigen. Aan die tafel moesten we de indruk geven dat het blaadje “Il fera beau demain” hoorde bij die inschrijving. Hoewel ik toen nog steeds geloofde in dat tijdschrift, vroeg ik me al af hoe de ouders van die nieuwe studenten die bijkomende kost zouden verwelkomen.
Maar afijn, ik had het geld nodig en ging dus naar elke redactieraad. Er werden, meen ik me te herinneren, twee nummers uitgegeven en verstuurd van een nogal links blaadje dat eigenlijk niet veel voorstelde.
Voor het volgende nummer was er ineens geen geld meer (wij, de medewerkers, werden wel royaal betaald) en toen bedacht “Bédel” deze oplossing: terwijl hij met het beetje rest van het geld op reis ging, stuurde hij een postkaart naar alle abonnees met daarop de vermelding “nummer drie (het kan dus ook vier zijn geweest) van IL FERA BEAU DEMAIN”.
Toen had ik de oplichterij eindelijk door (tja, ik was toen nog jong en heel naïef) en ik heb Bédel daarna een hele poos niet meer ontmoet.
Maar… toen ik jaren later ging wonen boven de “Blauwe schuit”, op een heel ouderwets appartementje, bleek dat Bédel daar ook zijn “huisje” had, op de lagere verdieping, en dat hij daar leefde met zijn heel mooie vrouw en hun baby.
Gelukkig had hij het zo druk met zijn mooie vrouw dat we nooit de tijd vonden om te praten over “Il fera beau demain”.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten