Verkavelingsvlaams
Af en toe kreeg ik thuis visite van een vriendin. Dat wil zeggen, ik nodigde haar uit, want anders kwamen die vriendinnen niet. Mijn vriendin Denise weet het nu nog: ‘Het was altijd zo formeel bij jou thuis,’ zegt ze met haar beste Antwerpse accent, ‘jouw pa zat er altijd bij! En al was hij zogezegd verdiept in zijn krant, je voelde dat hij alles afluisterde! Ik was bang om iets te persoonlijks te vertellen, ik voelde dat jij achteraf commentaar zou krijgen, enfin, ik voelde me nooit op mijn gemak bij jou thuis! En dan dat Frans!’
Inderdaad: papa polste altijd even of mijn vriendinnen (en later vriendjes) wel een woordje Frans spraken. Die taal spreken, leek hem echt heel belangrijk.
Nu, voor mijn schoolvriendinnen was dat niet echt een probleem: onze Franse lessen op school waren echt goed opgebouwd. De spraakkundige kennis die ik al had, werd grondig opgefrist en uitgebreid en mijn klasgenootjes profiteerden daar ook van!
Ik herinner me onze schoolreis naar Normandië, ik denk in de “poësis” (wat nu “het vijfde jaar” wordt genoemd). Ik stond echt in bewondering voor het Frans dat mijn vriendinnetjes debiteerden tegenover die enkele jongens die ons het hof maakten op de dijk!
Dat Frans was zuiverder dan het Nederlands dat de meesten spraken!
Dus, ik was heel blij dat die lessen mijn kennis van het Frans verdiepten, maar wat ik me steeds afvroeg, was waarom we ons niet op dezelfde manier verdiepten in het Nederlands; waarom papa niet probeerde met zoveel mogelijk mensen Nederlands te spreken om die taal zo vlot mogelijk te leren praten in plaats van iedereen aan te moedigen zijn taal te spreken.
Nu begrijp ik het wel: het was echt zo dat zodra je hoger op de sociale ladder klom, je Frans moest spreken. En waarschijnlijk was het zelfs zo dat je die ladder niet hoger kon beklimmen dan tot een bepaald punt als je niet al voldoende Frans sprak!
Ik heb het al gezegd, mijn vriendinnetjes spraken meestal geen zuiver Nederlands (en soms zelfs geen “schoon Vlaams”) onder elkaar. Tijdens de lessen deden ze echt hun best, maar het bleef wat men hier nu “Verkavelingvlaams” noemt. Op de speelplaats hoorde ik dan weer sappig “Antwaarps” spreken. Maar dat Antwerps had wel één groot voordeel! Daarin was duidelijk welke woorden mannelijk en welke vrouwelijk waren! In het Nederlands immers gooide ik ze allemaal door elkaar, want ik had geen houvast zoals in het Frans waar elk woord voorafgegaan wordt door “le”, “la”, “un” of “une”. In het Nederlands heet dat steevast “de” of “een”, of de bijbehorende zelfstandige naamwoorden nu mannelijk of vrouwelijk zijn! In het Antwerps echter was het zeer duidelijk: je had kennis met “ne jongen” of met “en vriendin”, je kwam naar school in “nen auto” of met “en bus”!
Later leerde ik echter dat dat genus, dat me zo gemakkelijk leek aan te leren, soms plaatsgebonden was. Bus bijvoorbeeld was niet overal vrouwelijk: in Leuven ging het over “nen bus”, daar was het dus een “mannetje”! En zelfs sommige woorden die ik als “onzijdig” leerde kennen (genus die in het Frans niet bestaat) bleken in Nederland “mannelijk” te zijn. Ik ontving mijn vriendinnen thuis bijvoorbeeld in “het” salon terwijl een Nederlandse dichteres me onlangs vertelde dat haar echtgenoot en zij meestal de avond doorbrachten in “de” salon!
Tegenwoordig is het echt “in” om weer dat “Verkavelingsvlaams” te gebruiken op radio en televisie. En ik vraag me af waarom: om ons Vlamingen nog eens goed de indruk te geven dat we minder waard zijn dan onze Franstalige zuiderburen die zodra ze een zeker niveau hebben bereikt, echt wel op hun taal letten?
Volgens mijn vriendin Marie-Louise, zou die schoolreis naar Normandië aan het einde van ons laatste jaar humaniora hebben plaatsgevonden. Haar geheugen kennende, denk ik dat ze gelijk heeft!
BeantwoordenVerwijderen