dinsdag 31 augustus 2010

Lectuur

http://www.lexpress.fr/actualite/monde/le-show-du-colonel-kadhafi-embarrasse-l-italie_915811.html

Deze link krijg ik pas van een (Franstalige) vriendin. Morgen even lezen, want nu moet ik echt gaan slapen. Maar de beginwoorden van kolonel Kadhafi’s toespraak boezemden me toch voldoende vrees in om dit even te posten!

Vriendelijke Vlamingen

Ik las vandaag dat Bart De Wever door de band Frans spreekt met Elio di Rupo en de Franstaligen tijdens de onderhandelingen. Eigenlijk had ik niets anders verwacht, de Walen kennende, maar het is verkeerd. Iemand die een vreemde taal spreekt staat altijd in een zwakkere positie dan iemand die zijn moedertaal spreekt.
Maar wat las ik ook? Vorige donderdag begon Bart De Wever tijdens de onderhandelingen ineens in zijn eigen taal ‘te ratelen’. De Franstaligen waren eerst verbaasd, dan verbijsterd en weldra woedend. Want het was ongehoord dat De Wever het lef had over te schakelen op het Nederlands.

Dat deed me terugdenken aan een van de eerste Matadi-reünies die ik zelf organiseerde. Na afloop kreeg ik een e-mail van enkele Franstalige deelnemers van mijn generatie (ik ging bijna schrijven van jonge deelnemers!). Ze vonden de reünie echt geslaagd, onder andere omdat ze zich op geen enkel ogenblik uitgesloten hadden gevoeld. Al die Vlamingen hadden meer dan vaak genoeg Frans gesproken, zodat zij de conversaties gemakkelijk konden volgen. ‘Wat zijn jullie toch vriendelijke mensen!’ was hun conclusie. En waarschijnlijk durfden ze er niet bij te zeggen dat ze heel koele kikkers hadden verwacht…

Even wilde ik toen antwoorden: ‘Maar waarom deden jullie dan nooit een poging om Nederlands te praten?’ maar ik heb het niet gedaan… Dat zou immers niet vriendelijk zijn geweest!

Bel-Ami van Guy de Maupassant

Ik heb dat boek nu pas gelezen (foei, dat had eigenlijk al gemoeten tijdens mijn studie, maar toen vond ik er geen tijd voor: te veel opgelegde lectuur).  Ik vond het echt heel goed en wilde het hier even bespreken (en misschien ook een bespreking op Leespunt  zetten) toen ik daarnet op het Internet deze recensie vond, die in feite alles zegt wat ik over de roman wilde vertellen.

Over hoe onze taal ons denken én onze perceptie beïnvloedt.

Hieronder een link naar een zeer interessant stuk daarover:

http://www.nytimes.com/2010/08/29/magazine/29language-t.html?_r=2&partner=rss&emc=rss&pagewanted=all

zondag 29 augustus 2010

Zeger en humor

De dag bij Geert en Elvira werd onder andere zo leuk dankzij Zeger. Hij kent de kunst om op een heel ‘droge’ manier de grappigste dingen te verwerken in een soort geïmproviseerd rollenspel. Zo had hij op deze blog gelezen dat we ons gisteren hadden te buiten gedaan aan een barbecue. Hij vond dat ik altijd overdrijf wat eten betreft. Omdat ik een kleine eter ben, heb ik nogal snel de indruk dat een maaltijd overdadig is. Ja, maar, Roger had gisteren wel onder andere twee heel dikke, vettige worsten gegeten, en dat is niet bevorderlijk voor zijn gezondheid!

Toen ik dat laatste had geopperd, begon Zeger Roger te berispen zoals een moeder dat doet met haar kleine jongen. Iedereen lag krom van het lachen! Hij somde op wat zijn vader allemaal fout had gegeten, en toen hij kwam aan ‘groenten’ vroeg hij mij even terzijde, maar luid genoeg opdat de anderen het zouden horen: ‘Maar dat is wel goed zeker?’. Uiteraard speelde ik het toneeltje mee en zei – niet te stil – terug: ‘Ja, dat is gezond!’. En Zeger ging verder: ‘Nu, die groenten, dat is oké, maar die klodder mayonaise erbij, foei, foei, papa!’.

Zo had hij het op een zeker ogenblik ook over onze Vlaamse benamingen voor ‘lepels’. Dat was naar aanleiding van Geert zijn uitleg over het verschil tussen ‘theelepels’ en ‘koffielepels’.

Zeger vertelde terecht dat wat wij ‘soeplepel’ noemen in de Standaardtaal een ‘eetlepel’ is; dat wat wij een ‘pollepel’ noemen in de Standaardtaal een ‘soeplepel’ is en dat wat wij ‘houten lepel’ noemen, in de Standaardtaal een ‘pollepel’ is.

Uiteraard kwamen daar reacties op… Zeger bleef beweren dat we moesten de Standaardtaal volgen, want… En dat kwam aan het einde, toen iedereen druk bezig was over de benamingen van ‘lepels’: ‘Met een soeplepel schep je soep; met een eetlepel eet je; en een pollepel, die neem je, om te roeren, in je pol!’ (In Antwerpen noemt men een ‘hand’ vaak een  ‘pol’).

En hij heeft nog verschillende andere grappige ‘rollenspelletjes’ uitgelokt vandaag: over flitslampen, over telefoongesprekken, enzovoort. Hij zou echt een goede leraar zijn!:-)

Ik moet hier trouwens terugdenken aan een filmpje dat Hendrik ooit heeft gemaakt. Het betrof een interview dat Anneke afnam van Zeger. Ik vond het zo grappig als mogelijk, en onze Franstalige vrienden van uit de buurt van La Roche lagen ook krom van het lachen toen ze het bekeken. Mij zus echter ziet er de humor niet van in.

Nu, ik weet wel dat humor taalgebonden is, maar dat is hier net het eigenaardige: die vrienden van ons spreken Frans, mijn zus Nederlands!

Het nieuwe huis van Elvira en Geert

We komen net terug van het nieuwe huis van Elvira en Geert. Het werd gebouwd in de jaren 70, is nogal strak van lijnen, met veel licht en ontzettend veel ruimte. Normaal vallen Roger en ik meer op oude huizen, maar dit vonden we heel mooi en gezellig.

Nu, ik heb al opgemerkt dat ik vaker val voor de twee uitersten: ‘strak en modern’ én ‘oud en wat rommelig’.

Het huis is wel heel groot en wordt omringd door een vrij uitgestrekte tuin: daar zullen Elvira en Geert wel hun handen aan vol hebben. Want, vermits het daar een villawijk is, zal men er wel niet dulden dat men zijn tuin ‘laat onderhouden door schapen’, zoals wij doen.

Ook Zeger was daar en de ouders van Geert, om te helpen met het verhuizen van kleine spullen en om nog voor de eigenlijke verhuizing (waarschijnlijk binnen drie weken) kleine werkjes te verrichten. Ondanks de regen werd het een heel gezellige dag. 

‘s Avonds hadden onze kinderen soep en broodjes met beleg voorzien die we bij een glas wijn aten in de ruime keuken, nadat we eerst met schuimwijn hadden geklonken op hun nieuwe aanwinst.

Elvira’s buikje wordt al duidelijk boller!

zaterdag 28 augustus 2010

3000 calorieën

Naar het schijnt levert een gemiddelde barbecue je rond de 3.000 calorieën. Als je weet dat we maar omtrent de 2.000 calorieën per dag nodig hebben, zal je niet versteld zijn dat je na de ‘vakantie’ weer dikker bent geworden!

Wij hadden deze avond ook een barbecue, in Sint-Truiden, georganiseerd door SKPS (een vereniging waar Roger lid van  is en die ook geregeld de ‘partners’ uitnodigt).

Hun formule vond ik ongelooflijk slim bedacht! Onder een langwerpig afdak, langs de twee lange kanten beschermd door de muren van clublokalen, en aan de twee kopzijden voor de gelegenheid gedeeltelijk beschut door platen, zaten rond de 240 mensen te eten, te drinken… en te roken!

Want de formule omzeilde ook de ‘antirookwet’: we zaten immers ‘buiten’, en toch beschermd tegen de herfstkoelte die ‘s avonds al voelbaar is.

 

P8285740

P8285741

P8285742

P8285743

P8285744 (Foto’s Roger)

Het was heel lekker en gezellig, maar, ondanks het feit dat ik maar de helft van de mij toebedeelde porties vlees heb opgegeten, had ik weer dat opgeblazen gevoel na het eten. Ik denk dat de ‘kindjes’ niet voor niets zeggen dat ik een mussenmaag heb… en dat je van dat soort eten inderdaad dik wordt!

vrijdag 27 augustus 2010

Gent: foto’s

Nee, wij zijn niet naar Gent geweest. Om de een of andere reden vind ik steden nu te druk! Zelfs als we (en dat is nu al lang geleden) in Antwerpen rondlopen, de stad waar ik alles bij elkaar (en dus in verschillende keren) toch ongeveer 30 jaar heb gewoond, voel ik mijn zenuwen razen van de drukte.

Maar twee van mijn beste vriendinnen maakten onlangs een uitstap naar Gent.

Daar geraken Roger en ik blijkbaar niet meer. Is dat, onbewust, omdat ik weer bang ben van een zekere drukte?

De foto’s van Gent die een van mijn vriendinnen mij doorstuurt gaven me de indruk dat Gent, hoewel nog steeds een prachtige stad, nog niet te druk is geworden. Maar klopt dat?

Uiteraard ben ik vroeger vaak in Gent geweest. Ik heb er zelfs de eerste ‘Gentse Feesten’ meegemaakt (met toen onder andere Walter De Buck, Koen De Cauter enzovoort, allemaal in het zog van  Dirk Lambrechts die voor velen van ons een locomotief was).

Als  Gent inderdaad nog steeds niet is overspoeld door toeristen, zouden we daar nog eens moeten naartoe gaan: daar woont een vriendin die heel veel voor mij heeft gedaan destijds in Leuven, nog voor ik mijn studies hervatte. Ze is enkele jaren geleden verhuisd naar Gent, is ondertussen serieus ziek geworden, en echt, ik zou voor haar mijn ‘angst’ voor steden echt moeten overwinnen!

Hieronder enkele mooie foto’s mij opgestuurd door een van mijn twee vriendinnen:

BILD0001

BILD0027

BILD0042

BILD0085

BILD0092

BILD0101

BILD0103

(Foto’s ML De Raeymaecker)

woensdag 25 augustus 2010

Theofiel Moens: Naar Indië

Mijn vertaling is af en geleverd, ik wacht tot de hoofdredacteur Jan Gerits (die volgens mij zelf een monografie verdient) mij de monografie, die ik in een A5-formaat heb gegoten, terugstuurt, zodat ik die met foto’s en al naar de voorzitster van de KVLS kan mailen; ik heb eindelijk gestreken (uren aan een stuk: ik heb daar zulke hekel aan dat ik altijd te lang wacht). We hebben niet gewandeld: geen tijd (Roger is nog steeds boekenrekken aan het maken, en we hebben ook nog onze wekelijkse boodschappen gedaan). Maar deze avond bedacht ik dat ik misschien het reisdagboek van mijn groot-oom hier moest publiceren. Zoals jullie hieronder kunnen lezen, is hij in 1927 naar Indië vertrokken vanuit Tongeren, als missionaris. Tot aan de geboorte van mijn broer wist ik niet van zijn bestaan.

Maar toen verscheen hij plotseling in mijn leven, onder de vorm van brieven vanuit Indië. Hij was het die mij erop attent maakte dat die ene kant van mijn familie niet echt Franstalig was, maar integendeel wel verfranst! En het heeft niet veel gescheeld of mijn vader en zijn broers zouden mij die briefwisseling met die verre oom verboden hebben:  liep ik immers geen gevaar een flamingante te worden onder invloed van de vele brieven die ik kreeg van ‘nonkel Theo’?

Toen mijn grootmoeder stierf (ik bedoel dus niet marraine), kreeg ik van mijn ooms haar foto’s en documenten die ze niet verbrand hadden (waarom hebben ze de rest verbrand???). En daar zat een dagboek bij van Nonkel Theo. Een schoolschrift met 44 bladzijden dicht geschreven tekst.

Ik heb daarover gesproken in mijn volgende brief naar die oom Theo, die me vertelde dat hij dat reisdagboek had geschreven voor de familie, en dat ik  het dus echt mocht lezen. Ik mocht het ook doorgeven aan het klooster waar hij zijn geestelijk leven was begonnen, en aan  iedereen die het zou interesseren. Maar ik wilde dat dagboek niet kwijt natuurlijk. Dus heb ik het overgetypt en sommige kennissen van ‘Nonkel Theo’ hebben er een kopie van gekregen (onder andere dus ook het klooster waar hij na meer dan 50 jaar Indië zijn leven is komen eindigen).

In 1979 kwam de missionaris voor goed terug naar Vlaanderen. Hij verbleef dan in Drongen, kwam even bij ons logeren, maar het ging niet goed met hem. Ik gaf hem nog zijn dagboek terug en vroeg hem of hij dat verder kon invullen met zijn herinneringen, maar dat ging blijkbaar niet meer. Toen hij stierf in 1981, was ik echt bang dat ik het dagboek zou kwijt zijn (ik heb toen, en later nog bij het overlijden van mijn vriend Pater Inghels, én bij mijn vriend van in de buurt van La Roche en Ardenne,  opgemerkt dat niet alleen mijn ooms de neiging hebben alle brieven en persoonlijke documenten te verbranden)! Maar gelukkig stuurde de abt mij het dagboek terug. Ik koester het nu. En heb het dus hieronder gekopieerd. Soms is het naïef, dikwijls zou men het in deze dagen ‘racistisch’ noemen, af en toe lijkt het ‘bekrompen’ en zelfs  achterhaald (als je bijvoorbeeld leest dat de Franse keuken zo ongezond zou zijn!!), meestal zijn de ideeën ‘ouderwets’… Maar je leest er wel een ongelooflijk idealisme in. Neem de tijd en geniet ervan! Want het is ook een relaas van wat eigenlijk een wereldreis was in 1927!

En natuurlijk lijkt de taal nu te wensen over te laten. Maar ik denk dat dit niet het geval was in 1927, toch niet voor Vlaams.

 

Théophile Moens

Voor Indië mijn leven,

En Indië voor God

Mocht ik dat winnende sneven !

( Naar Rodenbach )

Onder de hoede van Jezus H. Hart

Onder de bescherming van 0. L. Vrouw van Tongeren

Mijn reis, mijn studies, mijn missionaris-leven !

15-12-1927 te Marseille, bij Notre Dame de la Garde

A. M. D. G.

Naar Indië

12-12-1927 10-1-1928

Naar Indië

Marseille, 15-12-1927

De drie, vier laatste maanden in Vlaanderen en Wallonië doorgebracht zijn pijnlijk en toch troostrijk geweest. Vader lag gevaarlijk ziek en op 11 juni, de Guldensporendag, komt voor mij de overgeluk­kige mare: " Bestemd voor Indië, dees jaar afreizen !" Ik jubbelde en toch was er iets dat mangelde aan dien jubbel...

De slag kwam. Op 31 juli verloor ik vader. Zoo in 't harte bloedend vroeg ik mij soms af of ik zou kunnen vertrekken om moeders wille. Doch vader gaf mij zijn goedkeuring, en moeder liet mij gaan... Ik ging.

Na een afbeulend soldatenjaar van werk en studie kwam nu mijn tweede kandidatuur.

De genade Gods hielp mij erdoor ondanks weinig voorbereiding, ondanks vermoeienis en overspanning.

Enige weken bleef ik nu mij opknappen in het schoone en heilige oord van Drongen. Rap dan enkele missiedagen op touw zetten en ik trok naar 't Walenland.

Te Charleroi sleet ik drie goeie maanden. Veel werk, veel last, maar ook veel troost: een schoone Kloostergemeenschap, een mooie en belovende jeugd.

De missiedagen van Over-Repen, Alken, Henis; de "Pro apostolis" van Charleroi, de zorgen om mijn vertrek hielden mij in de missie-gedachten, schonken mij kracht voor de nakende stonde van scheiden. De acht laatste dagen in de familie waren mij een diepen troost: overal sympathie en bewondering voor de missies.

Onder al de zonnige dagen schittert de heerlijke missiedag van 11 de­cember te Tongeren . Daar was het voelbaar en ontegensprekelijk bewijs dat ons volk een echt missionaris-volk is: de zendeling vertrekt in aller naam onder de hoede en geleide van Maria. Zij, de oorzaak van onze blijdschap zal hem steun en sterkte wezen, licht en leven brengen...

De 12de was de dag van 't scheiden. 'k Zou zelfs 't feestje op 't col­lege niet meer kunnen bijwonen. Het uur zoolang verbeid maar op 't laatst ook wat geducht naderde snel. De familie, moeder, broeders, zusters vaarwel zeggen, voor goed misschien hier beneden - 't is hard en pijnlijk, maar God geeft kracht en zegen. Nu stond het duidelijk voor mij: Vlaanderen verlaten, 't land mijner jeugd-idealen, 't land mijner vaadren. Het mooie schoone Vlaamsche volk niet meer zien en hooren. Afstand doen van land en volk, taal en gewoonten !!!

Maar ik ga doorvoed van het oude geloof, bezield met dien goeden volksgeest, dragend in mijn ziele en hart een Vlaamsch katholiek ideaal. Neen, mijn leven is niet verloren voor mijn Vlaanderen en terwijl ik het geef voor God en godsdienst, Kerk en beschaving, straalt er wat van uit over 't Christen landje aan de Noordzee...

Ik verliet de familie voelend een schrijnend wee als een stervende die voor 't laatst z'n brekend oog op z'n duurbaren werpt. Ik verliet mijn streek... een blik werpend op het huis dat moeder en zuster en schoonbroeder en neefjes zal beschutten, een blik slaand op de stad waarin mijn geliefden zullen voortleven, denkend aan mij en biddend voor mij, die ginder verre zal zijn onder de heidenen. Ik keek voor 't laatst naar den machtige Lieve Vrouwetoren onder denwelke ik was geboren, gedoopt, opgegroeid en onderwezen, waaronder vader rust, waarrond de mijnen leven, bidden; naar denwelken zij opzien als naar een lichtbaken.

Zooveel verscheidene gevoelens doorvaren den geest en het hart van een afreizende missionaris. Maar men mag het hoofd niet wenden als men de hand aan de ploeg heeft geslagen: den blik op Kristus' kruis, denkend aan Indië en de Hindoes vertrok ik moedig en met gemak.

De eerste trek liep tot Brussel. Ik ondernam den tocht nogal in opgeruimde stemming en nam zoo afscheid van mijn broers en oom die mij uitgeleide deden, nog een laatste handdruk en een groet voor moeder en weg was de trein. Mijn beste en getrouwste vriend zou mij vergezellen tot Hasselt met zijn duurbare wederhelft. Dat laatste gezellig samenzijn heeft mij veel deugd gedaan en innig genoegen verschaft; ik blijf er hun zeer dankbaar voor gedenken.

Te Hasselt vond ik twee broeders van P.J.J. die met mij afreizen. De reis liep leutig en gezellig tot Leuven verder.

Van Leuven af was ik alleen, temidden een hoop vreemde menschen: zakenmannen, genotjagers of niksnutters.

Om 6uur 30 was ik in de residentie, rue Royale, te Brussel. De ontvangst en de avond was er allerhartelijkst. De laatste toebereidselen werden getroffen, nog 't een en 't ander zaakje afgedaan en om 10 uur waren wij te bed en bereidden ons knoken voor de lange reis: een zoet slaapje, een droomen van thuis en Indië.

13 december

't Was vroeg dag, en er uit !

Aan den Heer de eerste gulden morgenstonden: overweging, H. Mis en communie; nu vuriger dan ooit. Dan een kort ontbijt, een bezoek aan Z.E.P. Provinciaal, Pater Overste en P. Verhasel, de missie prokurator -Ik wachtte tevergeefs op Karel!?

Rond halfnegen snorden de auto's aan de deur. Wij stappen in met heel ons gedoe en weg naar de Midi. Roef ! Roef ! Een kwartiertje bollen en wij zijn er.

In het station was veel geloop en gewoel rondom den rapide Brussel­ Parijs: gelukkig waren onze plaatsen behouden.

Veel paters waren gekomen om ons een laatste "Goeie reis" "Veel geluk en zegen!" toe te wenschen. Ook ouders en broeders waren er bij d'een of d'ander; toen was ik blij dat Karel er niet was! Alles verliep hartroerend kalm, wij vertrokken om 9 uur met den zegen onzer oversten en orde-broeders... naar het verre Indië ter ziele-strijd!

Het was mooi toen de trein wegstoomde, dat hendengewuif, die witte zakdoeken boven de schreiend-lachende hoofden. In ons oog glinsterden perels, in ons hart was het een breken... en dan de eerste, zoete diepe vreugde van het gebrachte offer; de heftige trek naar Indië, het verlangen naar zielen!

De reis door België verliep rustig en al biddend! Wij waren ras buiten ons klein duurbaar landeke. Te Bergen werden eenige brieven gepost en voort zoemde de trein door de Borinage... De douane te Feignes aan den franschen grens was nogal gemakkelijk en nikske ruw, iets wat nochtans niet in de gewoonten ligt. De reis zette zich verder door Noord-Frankrijk. De streek ligt arm en verlaten, onder een bijtend snerpe koude - wij zitten goed en warm in ons tweede klas coupé - de breed uitgestrekte bruine en groene velden roepen om arbeiders. Nu en dan ligt daar een huizenhoop verloren in die vlakte, maar zelden ziet men een kerkje.

Arm land, arm overbeschaafd volk dat zo verlaten ligt zonder herders.

En wij die naar Indië gaan om zielen te winnen... voelen ons hart vernauwen bij dat zicht, vooral bij 't naderen van het welige heidensch Parijs.

De huizentroepen vereenigen zich nu en drummen meer en meer samen.

Hier en daar toch een kerktoren uit het goede verleden overgebleven en door den oorlog gespaard - wij bereiken de groote Noord-statie...

De trein loopt binnen en stopt magistraal!

Dra zijn wij bestormd door sjouwers, pakjesdragers, gidsen, taxi-voerders en andere plaaggeesten .

We moeten ver Parijs in, kennen den weg niet, kruipen daarom gezessen in een taxi en laten ons reisgoed boven opladen.

Tuut! Tuut! Gaat het door de groote lanen van Parijs, naar de rue de Grenelle, dwars door het hartje van Parijs de Seine over.

De ontvangst bij de paters is allerhartelijkst. Wij hadden in den trein ons tweede ontbijt genomen als prinsen op reis en konden nu een uurtje rusten en weer opgeknapt op schok gaan door Parijs.

Twee belgische paters op studie te Parijs vergezelden ons op een mooi wandeltoertje. Langs de Louvre gaat het, door de Tuileries over de groote Place de la Concorde - zo groot als heel Tongeren - langs de drukke Champs Elysées tot onder den grooten Arc de Triomphe bij den onbekende soldaat. Dan een blik op de prachtige Place de Etoile en naar den metro zijn we . Wij bedevaarten naar Notre Dame des victoires, stellen onze missionarisloopbaan onder Maria's zegenrijke bescherming, bidden voor de familie, voor onze belgische paters, voor weldoeners en vrienden.

De avond is stilaan gevallen en Parijs wordt verlicht. Nu gaan we eens het echte toover-Parijs zien. Het is een ware Tooverstad met al die groote hel verlichte magazijnen, die wedijveren in  overdreven reklaam. Daar kunt u de koddigste en meest buitensporige zaken aanschouwen en millioenen worden vergooid aan licht en reklaam, en men gaat daar koopen, betoverd door zooveel bluf, en meent dat men beter en goedkoper z'n waren krijgt: naïeve overtuiging.

Magazijnen als "Samaritaine", "Bon Marché", "Le Louvre","La Fayette": 't zijn reusachtige doolhoven, twee, drie keer heel de handelswijk van Tongeren en Hasselt en St. Truiden te samen. Want 't kleinste dier magazijnen heeft 10.000 bedienden. Innovation, Bon Marché, Grand Bazar van Luik, Antwerpen of Brussel:' t zijn maar speeldoosjes naast dees kolossen.

Voldaan over onze tocht trekken wij terug naar het verholen klooster-ke van rue de Grenelle 42, waar onze paters armtierig gehuisvest zijn.

Ziehier mijn koddig wedervaren.

Mijn kamer was mij aangeduid in de missieprokuur van China: Kiarry-Nan. Ik trok dus 's avonds naar China. E.P. Minister deed mij uitgeleide. Die eerste nacht buiten België zal ik nimmer vergeten: De knecht van China hield meer van luieren en smoren dan van werken - nu da's heel menselijk, dat komt men ook wel tegen in ons Limburg - en die luiheid had als ongelukkig gevolg dat m'n kamer niet klaar was.

P. Minister was wanhopig en vol woede. Joseph kreeg ervan omdat het bed nog ongemaakt lag, de vuile waters er nog waren en de kamer heel onzindelijk scheen. Joseph zal zich die klein opbarsteling wel blijven herinneren en ook het onthaal van zijn onverwachte ver­ontschuldiging: "Encore heureux que j'ai gardé une paire de draps de lit propres, malgré les réclamations du père linger." Maar zoo verstaat het P. Minister niet en Joseph krijgt het onbarmhartig in zijn buis - spoedig, dank aan de rappe hand van P. Minister is alles kant en klaar; en ben ik properkes gehuisvest. Ik schrijf nog eenige kaarten en brieven, doe mijn avondgebed en slaap weldra als een Turk.

's Anderendaags moesten we op bedevaart naar Montmartre. 't Was afgesproken om 6 uur te vertrekken... doch hoe zou ik op tijd ontwaken... Niemand komt mij wekken en er is geen wekker op de kamer .

Rond halfvijf schiet ik ineens wakker. 't Is nog duister en te vroeg om op te staan. Ik sliep wederom in. Om 5 minuten voor 6 word ik wederom wakker... kijk op mijn uurwerk, zie verkeerd: 5 voor 5, dus nog een half uurtje! Wat zal dat deugd doen ! Ja maar !? Ruug ! Ruug ! Boes ! Boes ! ... Wel wat een leven daarbuiten ? Wat mag dat beduiden ? - 't Zijn mijn confraters die vertrekkensgereed staan -

Allo ! In zeven haasten ben ik uit de veeren en lever in vliegende vaan een potsierlijk schouwspel voor m'n makkers die voor 't venster staan te wachten ... Ik ben spoedig klaar.

Dan spoedig, spoedig naar Montmartre met de eerste metro de beste. Te Montmartre hadden wij H. Mis en communie in de kapel van St. Denijs en gezellen, waar St. Ignatius met de 6 eerste jezuïeten de eerste geloften had afgelegd. Vandaar klimmen we den heuvel op naar de basiliek van het H. Hart. 't Is een prachtig monument door 't katho­lieke Frankrijk opgericht. Na onze godvrucht voldaan te hebben, en na ons missie-leven nogmaals aan het H. Hart gewijd te hebben gaan we ontbijten bij de zusters Visitandinen en Parijs nog wat afzien: vooral Notre Dame en de omliggende paleizen en gebouwen. Spijtig genoeg is het weder vochtig en mistig en we moeten afzien van een kloutertoertje op den Eifeltoren.

Het is zoo morsig een weertje dat men zelfs den top niet eens kan zien, een weer en een nevel om met het mes te snijden, lijk peperkoek. Ook trekken wij kalmpjes weder naar de rue de Grenelle 42, en van onder onze parapluie ofte regenscherm zien wij heel opgetogen en in extatische bewondering op al het schoone en vuile van Parijs... Na ons tweede ontbijt gaan wij een vermakelijken en smakelijken namiddag doorbrengen op den Colombier - de belgische studeerende Jezuïetencolonie van Parijs, gevestigd in de straat Vieux Colombier -Het gaat er heel leutig en gek aan toe, echt Vlaamsch broederlijk. Om 4 uur thee à la française vervaardigd door een rasechte Vlaming; en we trappen het af naar de gare de Lyon. Om 5.10 zitten wij in den P&M. Lekker warm in een tweede klas coupé en zijn op weg naar het Zuiden om naar het Oosten te varen . Een reisje van ongeveer 900 km en meer afgelapt en afgehold in vliegende vlucht in 13 uur tijds . Alles verloopt met veel leute, veel geslaap en nog veel meer gekout. Het is donker en nikske niks te zien. We stoppen in La Roche; we houden op te Dijon en loopen wat op de kaai om onze beenen te reppen en te rekken; we kijken versuft van slaap op de helle lichtjes van de Saône-rivier. En opnieuw de donkere nacht in tot Lyon. Hier hebben we een uurtje of omtrent verpozing. Het is middernacht en dat spijt ons, anders konden we hier iets gebruiken. We maken dan een koutje en nemen een loopje op het wandel-perron. Om ons te verzetten gaan wij het station afzien en kijken en schouwen op het slapende Lyon en klimmen dan maar weer in onzen slapenden wagen.

We rijden langs de Rhône-stroom en hebben een mooi nacht-zicht: het kalme vloeiend water blinkend onder tallooze elektrische gloei-lichtjes en weerkaatsend de vuurspuwende gedrochten van de hel-roode fabrieken. De stompe hoogte van Auvergne verheft haar logge massa naar den don­keren hemel achter den stroom. We schieten nu hel verlichte stations voorbij en groote lawaai-makende fabrieksteden van de Creusot-streek en dommelen dan weer stilaan in: de ene ronkt, de andere geeuwt, gene smoort, deze bidt en ik kijk met half toeë ogen door het raampje maar val in slaap tot we Arles bereiken.

Arles is een oude sterkte op de Rhône-delta. Het mooi oud stadje blijft heel afgescheiden van het moderne bedrijvige Arles. Het is schemerduister en de donkere schimmen van gebouwen, boomen en planten steken mooi af tegen den klaren hemel van Provence. Weldra hebben we te onderscheiden: olijf, oranje, citroen- en andere zuiderbomen. De schoone laagvlakten der zuider-Rhônevallei liggen stil en dichterlijk ingedroesemd onder het nakende morgenrood. Wij stoomen langs de Middellandse Zee en als wij den tunnel der Nathe door zijn... is het een toverachtig schouwspel dat zich voor ons uit­strekt: de zee en de bergen liggen in gouden pracht te glanzen... het wordt rood, oranje, geel, goud, zilver, wit, licht groen, donker­blauw, grijs en zwart, bruin en baksteenrood, en dat alles speelt door elkaar in een toovering van kleur en schakering.

En dan de kreet der oude Grieken van Xenofoon's Anabasis bij hun terug­tocht naar 't vaderland: Thalassa! Thalassa! De zee! De zee!  't Is ook onze kreet, bij het afreizen naar ons nieuw vaderland Indië. De zee! Verbindt zij ons niet met het land onzer idealen? Zal zij ons niet dragen en voeren naar de plaats van studie, gebed, arbeid en ziele-oogst? Naar Indië het wonderland! De parel uit het oosten.

Marseille, de woelige havenstad, strekt zich breed uit langs de zee, omgeven van hooge bergruggen. De trein loopt reeds een dik kwart uurs door de stedelijke achterbuurten .. Daar stop! We zijn er. Springen op de kaai beladen als muilezels... hotelbedienden, gidsen, pakjesdragers bespringen ons om ter meest. Maar broeder Gartier, de engelbewaarder der afreizende missionarissen, is op zijn post om ons te ontvangen en te geleiden.

De paters te Marseille booden ons nog een guller onthaal dan te Parijs: echt jezuïeten en echt fransch; gastvrij en gezellig. We hadden daar de H. Mis en communie, waarna een smakelijk ontbijt. Dan maar gauw en heel gekleed te bed voor een paar uurtjes rust. Om 10 uur zijn wij frisch en klaar voor een bezoek aan de provencaalse hoofdstad. De bedrijvige haven trekt ons het meest... we zoeken onze boot op. Zoodra is hij gevonden in de nieuwe haven of twee Paters nemen een paar photootjes net als echte toeristen. Wij keeren tevreden naar huis en vinden heel de groep voltallig: 1° wij gezessen 2° P. Harisson en P. Griffoy 3° twee yoegoslaviërs, P. Visjak en Br. Sc[h]midt.

In den namiddag na een uurtje siësta gaan wij uit op inkopen voor de zeereis.

Ik ga op schok met de twee Slaviërs die niets anders klappen dan Sloveensch, Croatisch en Duitsch. Ik versta hen best als ze Duitsch praten en na weinig tijd verkoop ik hen heel vlot m'n Duitsch. Wij geraken een keer of vijf verloren in de stad, maar vinden ons weer terug... en 's avonds zijn wij kant en klaar voor de afvaart... Twee zaken hebben we vergeten die ons op heel de reis zullen ontbreken: appels en peperkoek.

We gaan naar huis en slapen als rozen. Maar we aten niet wat ons hartje lustte. Fransche kost is maar aardig voor onze straffe magen en die zuider-Fransen eten zoo rare dingen: worst is opgepropte darmen; en nog anders wat: gestompte kabeljauw met olijfolie en olijven. Bah ! Wat goeste en smaak...

Wij namen onze weerwraak op vleesch, groenten en aardappelen, tot ver­bazing van de Franschen.

Te Marseille ook hadden ze nog nooit die wonder-beesten gezien die wij geheel-onthouders of "waterbuiken" noemen.

Op straat hadden wij daar veel lol bij het hooren van: "maintenang, allongs, voyongs... il faaut allééë buoire ung verre de ving blang et mainger une portiong de bouillabaisse."

Des morgens op 16 december gaan wij te bedevaart naar Notre Dame de la Garde om onze zee-reis onder haar machtige bescherming te stellen. Haar beeld beheerst heel de stad en heel den zee-bocht en rijst als een starre der zee, een lichtbaken voor de zeevaarders. Dan nog een loopje door Marseille, de wandeling der Corniche en der Cannebière: 't schoonste en kernachtigste wat Marseille biedt. Om 9 uur ga ik met P. L'Hoir zorgen voor de inscheping van ons reis­goed. We richten onze kabienen in naar gelieven, verdeelen het reis­goed en loopen wat rond op den boot terwijl de dragers de koffers aanbrengen.

Er is veel gesjouw en geloop, heel wat geroep en geschreeuw. Iedereen maakt lawaai alsof hij al de duivels in z'n lijf had en alsof hij om ter ijverigst bezig ware. Matrozen, kamer-bedienden, hofmeesters, officieren, sjouwers, passagiers, alles loopt er maar door elkaar. Om 12 uur zijn wij klaar en gaan rap wat eten en om 2 uur zijn wij weer op den boot na een hartelijk afscheid te hebben genomen bij de Paters in de rue P...

De boot moet het anker lichten om 5 uur - ja, maar het windje was te straf: de gevreesde mistral blies hevig en bleef heel den nacht door een leventje houden van belang.

Het was onmogelijk de haven in of uit te varen. We slapen dus aan boord! 's Anderendaags 17 december konden we toch afvaren, ofschoon ons windje nog duchtig bleef doorblazen.

De vier sleepers hadden druk hun werk om het schip van de kaai los te krijgen en midden naar de uitvaart te richten, maar we kwamen toch van wal na heel wat gesakker... een armdikken kabel brak door, zoo heftig snokte een der sleepers... het arm sleepertje schoot vooruit als een rukwind en dreigde zich te gaan pletteren tegen de kaaimuur ... maar dank aan een kranige stuurman was het gevaar dra geweken.

Na een half uurtje sarren en draaien konden de schroeven van onzen boot hun concert beginnen.

Ze daverden los en sloegen een luchtigen maatslag. Ik stond mijn rozen­hoedje te lezen op het dek, de oogen gericht op Notre Dame de la Garde -'t was een mooie december-morgen; de zon kwam juist boven de bergen op en schoot heel de zee lichtrood en goudgeel en deed Marseille blinken. Het gulden beeld van Onze Lieve "Vrouw stak hoog uit als een lichtbron - zoo sterk verlicht door de zon- en we hielden het in zicht wel een tweetal uren lang. We vaarden langs de schoone zuiderkust van Frankrijk tot voorbij

Toulon, daar verlieten we de Côte d'Azur en staken in volle zee. En... de dans begon !

Alles was rustig genoeg geweest onder de H. Missen en het ontbijt, ook nog toen wij onze pakken en koffers open maakten om een en ander uit te pakken voor gebruik.

Maar toen we op 't dek kwamen een koutje slaan was het een walsje van belang; de mistral beweerde van de partij te zijn en deed onze reuzenboot duchtig dansen, wiegen. We rolden en deinden als een notendop.

'k Sprak met een fransche koloniaal over d'een en d'ander. Het was een brave kerel, een goeie katholiek beweerde hij te zijn. Maar de Action française kwam ik weet niet hoe ter sprake en daar had ik zijn katholicisme "knock out". Die heer beweerde dat de paus zich bedrogen had en het recht niet had over zulke zaken te spreken! ? Ik vroeg hem of hij de wijsheid alleen in pacht had en of men zich niet mocht verdedigen als men zich aangerand voelde ... of Frankrijk zou de handen in de schoot leggen als Duitschland vechtensgereed stond ??? Wel, edele heer, de Action française randt de H. Kerk en het Katholicisme aan, wel niet rechtstreeks door haar werking, maar door haar beginselen! Dan sprak ik nog wat over catholicisme in Frank­rijk en randde heftig de onverschilligheid der fransche katholieken aan, met voorbeelden uit België en andere landen daartegen. 'k Heb den heer die mij Frankrijk wilde doen aanbidden nooit meer weergezien om mij te doen zeggen: "Tout homme a deux pays: la France et puis le sien." Hij had begrepen dat het moest zijn: "Tout homme a deux pays: le sien, mais avant tout Rome et 1'Eglise catholique, en voor mij Indië."

Toen wij van elkaar scheidden belde men voor het tweede ontbijt. We lieten het ons smaken maar weldra kwamen de eerste verschijnselen van zee- en spuwziekte. Ondanks al mijn wilspogingen en verzet werd ik een van de eerste slachtoffers. 'k Legde mij te bed en weldra werd ik vervoegd door mijne kajuitgenooten P.P. Vander Roost en Indeken. 't Was ellendig om te zien hoe we daar lagen: lam, vol drang tot spuwen, overvoldaan van hoofdpijn... krank en heel gesteld om te lijden. En toch nooit in m'n leven heb ik zooveel leute gehad en gelachen als in die dagen van zeeziekte. Verbeeld u drie plezierige gasten lang op hun bed uitgestrekt, daar hun maaltijden gebruikend en verte­rend, daar biddend, maar daar vooral lol makend tot laat in den nacht. 't Is 11 uur en we zijn tusschen Corsica en Sardinië; tot 12 uur liggen we gedrieën voor de kleine kajuit-venster. We zien land en zijn genezen, alleen door die enkele lichtende puntjes en lichtbakens rechts en links. We zijn nu in de Tyrrheensche zee en worden in slaap gewiegd door de golven die onrustig en geweldig ons schip doen dansen op woelige maat.

Zondag 18-12-1927

We staan op rond 6 uur, gaan naar de mis om 6uur 30, en doen onze overweging. Om 8 uur eerste ontbijt en om 8uur 30, tweede H. MIS... En dan weer den ganschen dag ziek te bed, waar we in al ons mieserig ziek-zijn toch een goeden dag beleven, want P. Vander Roost doet ons rollen in bed van lachen... Lachen dat we schokkend onzen buik vasthouden... en we zijn ziek.

Om 10 uur 's avonds komt men ons wekken: de Stromboli! P. Indeken blijft sceptiek. P. Vander Roost slaapt als een roos. Ik de nieuwsgierigste steek m'n kop door 't venster uit en sta ver­bluft. Recht voor mij een logge zwarte massa en daarboven een hooge vuurkolom. Prachtig!

Rap ben ik gekleed en storm naar 't bovendek. De nacht is heerlijk. Donkerzwarten hemel, woelige zee... en daar waar hemel en zee te samen gesnoerd schijnen ligt een zwaren knoop: de 922 m hooge Strom­boli met een kilometers hooge vuurzuil daarboven uit. Bij wijlen verzwakt de zuil en wordt naar 't schijnt in den krater teruggeduwd door een onzichtbaar reuzengeweld... maar telkens kruipt en kron­kelt zij als een slange weer naar boven.

Eindelijk zijn mijn twee gezellen ook naar boven gekomen en houden in den stillen nacht een leven van echt vlaamsch belang, zoodat de andere slaperige passagiers verstrooid kijken.

Na een paar uurtjes is de Stromboli verdwenen in den nachtelijken horizont. Ik luister nog wat naar 't gezoem der schroeven die krachtig de golven slaan, kijk wat naar de phosfoorverlichtingen van te het water in de drijflijn der schroeven, blijf nog wat droomen en en tuuren naar den horizont en ga bibberend van koude en frischeid weer te bed.

Maandag 19-12-1927

'k Had nog geen twee uur liggen dromen of 'k wierd wakker... we stonden stil of liever we lagen stil geankerd voor de zeeëngte van Messina... De D'Artagnan vreesde dus ook den "Carrybdus en Scylla"!

Eindelijk trekt hij toch verder. 't Is 5 uur in den morgen. Ik sta op en wil niet meer slapen daar we binnen een uur langs Messina varen.

Rond zes uur worden de eerste lichtjes zichtbaar en de huizen en pa­leizen van Messina liggen in het deemsteren als geweldige reuze­gedrochten te slapen tegen de heuvelbruggen.

De horizont is afgelijnd door de duistere bergen van de Siciliaansche hoogvlakte.

We gaan mishoren en als we na de tweede mis weer op 't dek staan kijken we ons scheel om niets te zien: 't mist en de heuvel is bewolkt.

Rond 8 uur is het toch wat opgeklaard en we staren aan trekboord-zijde op de stompe massa van den Etna (3.345 m); aan de bakboordzijde verheffen zich de schoone rotsen van Calabrië.

Het zonneke boort door de wolken heen en nu wordt het heerlijk mooi. We draaien Sicilië den rug toe en kijken linksels uit naar de barre rood-bruine rotsen van Italië's dikken teen.

De zee is kalm nu, dus we zijn veilig en kunnen ongestoord het natuurschoon bewonderen. Recht voor ons ligt Reggio te blinken in de gouden morgenzon. Verder op eenige groene toppen en dieper het land in de 2000 m hooge sneeuwtoppen. Nu varen we voorbij Sizzio dat kalmpjes z'n voeten ligt te wasschen in 't heldere zee­water. Een treintje kruipt onder een berg uit en spoedt zich naar Reggio.

Om 10 uur hebben we het laatste puntje van Europa in 't zicht: de schoone kaap Spartivento. Dan steken we weer in volle zee en worden zee-ziekachtig. Ik blijf toch lang uitgestrekt liggen op het boven-dek - niet op 't dek zelf maar in een luie stoel. De Ionische zee is schoon maar een beetje te woelig om den dichterlijken gloed te geven. De zee-indrukken van op een schommelende boot - al is hij ook zo'n groot vlottend dorp - zijn toch maar onrustig en onzeker, vooral als de maag ontsteld is.

Ge hebt er wel groote golven en schoone witte golfkammen die hoog opzwalpen maar dicht daar maar over als ge niks anders meer ziet dan water en lucht en een aardig gevoelen voelt kriewelen in hoofd en buik !

Dinsdag 20-12-1927

We zijn in volle zee op het puntje waar de Adriatische zee, de Ionische zee en de Middellandse zee samenvloeien - Ik hoor en zie u lachen: "Hoe kan men dat zien ?" Wel dat ziet men, maar voelt men vooral.

De golfslag is veel heviger en veel onregelmatiger. In plaats van zoo maar eenvoudig langs een kant te bewegen, slaan nu de golven langs alle zijden tegen den boot op. Ik voel me desondanks veel beter en ben op weg om een echte zeerob te worden. P. Ward is nog lang uitgerekt te bed en kermt en zucht: "Maandag is niets, maar dinsdag ook en woensdag ook nog ! - och 'ne mens is maar een aardig geknoei ! oho ! oho !" We lachen ons 'nen bult met de Ward - Gisteren was hij zo hard aan't droomen van Hière (Herne of Herines in Zuid-Brabant) waar de menschen op hun bloote knieën voor hem bidden... van Drongen waar hij aan P.Magister beloofde een heilige te worden... En hij bekende och arme... dat er nog nikske van gekomen was.

Morgen goed... Vandaag alles verkeerd aan boord en slap en zonder fut... en zoo lag onze Ward daar te parlesanten en wij lachen, lachen... Wij troosten Ward die daar te kermen ligt als een ster­vende en zeggen dat we straks Kreta in zicht zullen krijgen. 't Is 't uur van 't tweede ontbijt. Ward ligt te zuchten van Oho... ohoho! De boy klopt aan en Ward in een zotte vlaag:"0 hoho! Entrez! Ohoho! Entrez !"

De boy staat aan z'n bed en Ward gaat maar door:"ohoho ! Entrez ! ohoho! Entrez!"

Ik kan me niet meer houden van't lachen, Jan ligt het uit te proesten boven op z'n bedde-kooi. Ik wijs den garçon wat hij moet brengen, daar we het nog niet aandurven om naar de eetzaal af te dalen, nu vooral op dit uur waar de zee steeds 't woeligste is.

Ons eetmaal duurt meer dan anderhalf uur, daar we meer praten en lachen dan eten. Echte zottebollen: clowns in 'ne cirk ! Straks Kreta voorbij! Wat snakken we naar wat anders dan water en lucht! De oneindigheid is verheven, maar we zijn er nog niet genoeg op voorbereid om in oneindige sfeeren te zweven. Kreta's gebergte steekt blinkend boven den mist uit. We groeten de bakermat der Europeesche beschaving en droomen de tijden van Minos en Theseus en Daidalos voor ons oogen op. We worden tot de werkelijkheid teruggeroepen door het prachtige eilandje Gayado: een barre rots, maar vol kleurenrijkdom als de zon van de partij is.

Woensdag 21-12-1927 St. Thomas.

In volle Middellandse zee stoomen wij pijlsnel naar Port-Saïd, waar men ons verwacht tegen middernacht.

Wij genieten een prachtigen morgenstond en heerlijken zonsopgang... een warmen dag in 't verschiet, de eerste van een lange nooit meer ophoudende reeks.

Na mijn geestelijke oefeningen ga ik naar het achter-bovendek, mijn geliefkoosde plekje opzoeken. Ik luister naar het regelmatige gesnok der schroeven, kijk wat op de kalme zee, schouw naar den helderblauwen hemel doorzweept met kalkstreepen... en val in een zoeten slaap.

De dag bracht niets bijzonders, alleen dat iedereen verstoord is omdat men hoogst waarschijnlijk geen gelegenheid zal hebben te Port-Saïd aan wal te stappen. 's Namiddags schouw ik weer naar den helderblauwen hemel, de groene zee . Ik hou van dit helder zilver-gouden zonneke en koester mij in die lieve straaltjes... en val in slaap. Als ik wakker wordt is het thee-uur al voorbij en daalt de zon naar de westerkim. De hemel is bezoomd en doorspekt met witte vlok-wolkjes die stilaan bloedrood worden, van schaamte omdat ze zoo klein zijn en zoo hoog vliegen, wel 1.000 meter zei me een pater die het weten kon.

Donderdag 22-12-1927

We liggen vastgesnoerd in het Suez-kanaal. We willen aan wal, maar durven niet goed daar men officieel het vertrekuur aankondigt vóór 9 uur. - We wisten toen nog niet dat ze officieel altijd logen aan boord van den D'Artagnan -

Gisteren avond rond 8 uur waren we in de Nijlmonden aan 't varen. Het was klaar te bemerken al was het ook duister, want krachtig stuwt deze stroom zijn wateren mijlen ver de zee in, en in plaats van donkerblauw zagen de wateren in het duister aardkleurig en bruin-zwart.

Alexandrië stak zijn lichten fier op aan den horizont - alsof ze er kwaad waren dat we voorbij gingen zonder eventjes goêndag te zeggen -

Dan begonnen Rosette, Damiette en andere -etten ook jaloers met hun lichten en lichtjes te schijnen. Maar wij steven voorbij en te middernacht varen wij in rechten hoek naar Port-Saïd. Om 1 uur varen wij plechtig het Suez-kanaal binnen, voorbij het Lesseps-monument.

Port-Saïd, de Oostersche-Westersche haven, is nog wakker en men ziet genoeg aan de talrijke herbergen, huizen van plezier, kinema's en schouwburgen dat heel de sleep van bedorvenheden uit alle landen hier is overgewaaid.

Om 2 uur liggen wij gemeerd buiten de stad bij de mazout-tanks. Aan slapen moest ge niet denken: motor-bootjes, schuitjes, politie-bootjes omgeven in dicht-lawaaierigen groep ons schip. Het is een geroep en getier, een getoeter en gefluit dat hooren en zien vergaat. Laden en ontladen, inschepen en lossen, pompen en zuigen, het duurt den ganschen nacht en den geheelen voormiddag .

Na de H.Missen en ontbijt gaan we wat loopen over 't dek en Port-Saïd beschouwen onder de heldere zonnestralen . Leurders, venters, goochelaars bestormen ons om ter meest en op oosterschen trant en wijs, vragen ongehoorde prijzen voor nietswaar­dige prullen, die ze dan toch aan de man brengen voor enkele centie­men . Een goochelaar verlustigde ons fijntjes door z'n knappe toeren: echt puik en vol kunstige vaardigheid .

Wat zien we al zoo van op onzen uitkijk op het bovendek ? Langs den westkant de groote zoutmeren en een breeden zijtak van Mr. den Nijl . Aan de oostzijde nog zilverblinkende zoutmeren, met op de oevers grijsgrauwe zoutheuveltjes - die een Spanjaard neemt voor een engelsch legerkamp, och arme ! - Op de kanaaltakken overal clip_image002allerlei cargots-boats, waar koelies kolen aan't sjouwen zijn, een vies en lastig werk dat zij al zingend en schreeuwend voltrekken met verbazende snelheid en handigheid. Zij loopen langs de steigers op en neer met zware vrachten op den nek en dat uren en uren lang. Een groep was zoo bezig van middernacht tot 5 uur middags - da's wat anders dan 8 uur werk - Verder op ten noorden ligt de witte stad met groene vlekken palmboschjes. Over dat alles heen de hel­dere lucht van een Egyptischen hemel en de scherp-witte zon! Door dat alles heen een bonte wemeling van Egyptische heeren, Turcos, Marokkeezen, Algerijnen, Arabieren, alles met den rooden of groene fez, of mohamedaanschen tulband en klappend en babbelend alle mogelijke talen.

Een venter kwam ons vervelen, ik scheepte hem af in 't Nederlands. Mr. sprak Hollands. Ik snoof hem weer in plat Tongers, de vent antwoordde mij in plat Duits. Ik snauwde iets in 't Duits, de baas sprak die taal fijn. Ik nam mijn toevlucht tot Frans, dat kon hij ook; ik gebruikte de twee woorden Engels die ik machtig was, hij sprak het vlot. En mijn heer kende nog - want de proef werd op staande voet genomen door omstaanders - Latijn, Italiaans, Spaansch, Russisch, Deens, Hongaarsch; en natuurlijk kende hij Egyptisch en Arabisch, dat niemand van ons sprak . Waar had hij dat alles geleerd ? 39 jaar lang was hij venter en beklom al de schepen die landden te Port-Saïd. 39 jaar lang leurde hij met postkaarten, postzegels en snuisterijen allerlei en bediende en bedankte ie­dereen in eigen taal! Eindelijk varen wij af! Het gaat door de schoone Suez-vaart. Wat valt er veel te zien! Gelukkig bezit ik vier oogen en heb er nog een paar in voorraad, op zak.

De reis vordert hier traagzaam - onze boot is de grootste die door het kanaal mag, en de schroeven mogen slechts heel stil werken, daar de vaart niet diep en breed genoeg is voor de waterverplaatsing - wij moeten daarbij tweemaal stoppen om de opvarende schepen de middenvaart vrij te laten - Het gaat door de groote zout-meren, de laatste over­blijfselen of sporen van de oude vroegere zeestraat tusschen Azië en Afrika - hier is de plaats waar de Israëlieten droogvoets door de zee trokken en de Egyptenaren werden verzwolgen.

De zon straalt als de schitterende overwinnende vorst, en 't wordt reeds nijdig heet: we moeten onzen helm gebruiken om buiten te wandelen .

Het landschap is eentoonig en doodsch, slechts de vaart leeft, door de kleine eigenaardige zeilscheepjes, door de werkende ploegen op de oevers, en twee sneltreinen die voorbij rennen naar Port-Saïd en Suez.

Het schoonste deel van het kanaal zullen wij in den nacht afmaken. Ik zal maar weinig slapen om veel te zien.

8 uur: we kruisen door Kantara, de plaats waar de ferry-boat de trein Caïro-Jeruzalem overzet. 10 uur: het schoone Ismaïliah ligt tooverachtig-schoon met z'n roode en witte huizen in den klaren maneschijn. We varen het bittere meer in en genieten een onvergetelijk schouwspel: overgroote plekken op het water zijn hel­dere phosphooruitwasemingen en 't is of 't meer in brand staat. We varen door zoo'n vlek, middenin en 't is een echt wonder vuurwerk aan de voorboeg van 't schip: het opspattende water valt tegen de kiel van 't schip als vuurgensters.

Ik besluit van maar wat te slapen en dommel rustig in. Om 4 uur zijn wij te Suez. Het water ligt schoon in den helderen nacht onder mooien sterrenhemel en zilveren maneschijn. De boot stopt hier weer om twee passagiersschepen op te laten varen. Wij kunnen eindelijk de kanaalkom binnen: ze is omgeven van hooge witte monumentale steenen.

We zijn nu in de golf van Suez. De nacht is koel geweest; maar de dag zal heet zijn zoo zegt ons toch de eerste morgenzonne-straal. Onze boot kan nu weer zijn goede snelheid nemen en vandaag, 23ste weer zijn 700 km afleggen.

Vrijdag 23ste december 1927

De golf van Suez gezien onder een schoonen hemel en helder warmen dag is prachtig en zoo vol poëzie en schoonheid dat het onnodig is daar iets van weer te willen geven. Rechts de roode dorre kustbergen van Egypte . Links de voorgebergten van den Sinaï, grillig-mooi. Waarom wordt de zee de 'roode' zee geheten ? Het strand is rood, de zeewieren zijn rood, daarbij heeft het water soms onder de zon een rooden schijn, ook vindt men er soms groepen roode insekten op het water; dus 't is een roode zee. Rond 11 uur varen wij voorbij de eerste hooge bergruggen waarachter den Alush-berg, Horeb en Sinaï. 't Zijn alle drie bergen van 2.400 à 2.600 m. De Sinaï, waar Mozes van God de geboden-tafels kreeg, is goed herkenbaar. Hij ligt alleen als een kegel die buiten spel is opgezet en steekt z'n top fier omhoog in vorm van den hoed

De roode zee ligt heerlijk kalm . Tegen den avond zijn wij juist den berg Sinaï uit 't zicht en zijn voor den berg Djebel(2650 m). De zonsondergang is schitterend maar duurt slechts kort: 2 minuten 35 sekonden. De avond valt een halfuurtje later.

Voortaan zijn we uit de streek waar de lengte der dagen verandert. Zonder merkelijk verschil staat de zon in dees gewesten op rond 6 uur, 6 1/4 uur, en gaat onder om 6 1/4 uur.

De tijd verschilt met thuis van 2 1/4 uur. Als wij onze koffie gebruiken 's morgens slaapt gij nog.

Dezen avond hielden wij op het dek een vroolijk en geestelijk zang­partijtje en onderonsje . Dan doen we onze geestelijke oefeningen en moeten van 't dek vluchten. De fransche kale springers en springsters komen fox-trotten en tangeeren op 't dek.

24 december- vigilie van Kerstmis.

Lekker weertje ! De warmte is nog dragelijk want een zoet zeebriesje verkoelt de zonnewarmte.

Niets meer op te merken dan nu en dan een boot of bootje, soms een brik of ander kleiner zeilschip.

Blauw water, blauwen hemel met hooge witte wolkjes, anders niets ...

De groote wijde wijdte waarin wij het Kerstfeest voorbereiden en zullen vieren - wie had ooit gedacht dat die kleine Roode zee zoo groot kon wezen ?

Wij waken op 't dek tot middernacht. Gebed, gezang, een praatje, over­weging of ook een redetwisten kavelen over geziene lichtjes. "Ze zijn van een schip !" "Nee, 't is een stadje !" "Neen, 't is een eiland !" Ik hou vol dat het een stadje is op de kaap "Raz-ez-Hed"en 't was zoo, zei een officier van boord -'t is 120 mijlen.

Kerstdag 1927

De middernachtmis werd goed bijgewoond. Veel volk ! Maar niet veel echt diepe godsvrucht. 't Is op z'n fransch geweest. Eén miske met zang en dan nachtfeest en dans. En dat op Kerstmis! Waar is ons goed vlaamsch volk en z'n geloof? Wij zongen dus de mis; eenvoudige kerstliederen; communiceerden en gingen de twee volgende missen bijwonen in de kabien der paters .

En dan! Op de plaats waar de mis was gelezen, voor het kribbeke, hielden de passagiers een nachtfeest en braspartij!

Voor ons was het een echt gezellig en arm Kerstfeest - dicht bij de plaats waar Jezus werd geboren - wij missionnarissen vroegen dat Jezus opnieuw en veel dieper in ons hart zou herboren worden, leven in onze ziele, opdat wij zoo met Hem vereenigd beter zouden kunnen tot de heidenen gaan de blijde mare van het kindje Jezus, den Heiland en Redder der wereld verkondigen.

's Morgens hadden we weer drie missen, waarvan de laatste gezongen in de muziekzaal van 1ste klas. Er was veel minder volk dan 's nachts; maar veel meer geloof en overtuigde godsvrucht.

Veel mensen denken dat gebed en godsvrucht de leute doodt. Niet waar. Want wij hebben veel genot en plezier gehad dien dag ! In den nacht was dit heel koddig feitje gebeurd. Na de mis kwamen de drie oud-cibisten in hun kajuit ... Het was stikkend heet en de bedden waren nog gemaakt met de dekens erop .

Ik was niet geneigd om tot barstens toe gebakken te worden, pakte m'n deken en deed alsof ik het in de zee wierp... plooide het op en legde het in het net. P. Jan wierp mij het zijne dat dan het mijne ging vervoegen. P. Ward wilde 't zijne zelf plooien, maar plooide er z'n pyjamabroek in zonder het te weten. Ja hij wist er nu eens nikske van! 'k greep het ding en zei: da's slecht geplooid! Opnieuw of door het venster ermee. "Doe 't zelf!"

Ja, 'k deed het ... Wierp het door 't venster wapperend open ... en Ward zocht achter zijn pyjama. P. Jan kreeg het mee! Maar de rakker deed de ventilator draaien wijl Ward in vliegende vane stond. Dan kreeg ik mijn deel maar de pyjama was in zee en geworden: een broek voor de haaien.

"Morgen cassoulet en pyjama !" zei ik ironisch, P. Ward beziend. Maar hij werd boos en scharrelde naar een ander pyjama in z'n koffer en kroop in z'n wieg zonder boe of ba meer te zeggen, net een karper. Wij loechen nog een wijle, sliepen dan in ondanks de warmte... en het geweldige kattenmuziek der danszalen !

Zie nu het vervolg van de historie. Wij ontwaken en merken op dat de boot haar vaart heeft vertraagd!? Da's de fout van Ward z'n pyjama. Hij zit vastgeraakt tusschen de schroeven - die broekspijpen zitten verhaspeld en houden heel het boeltje tegen.

De leutige Ward krijgt nu wat mee om z'n pyjama en er wordt een liedje op gemaakt!

Doch zonder gekkernij: de machines liggen op averij ... dus de aan­komst voorzien te Djibouti op 27 december ligt ook schoon met haar botten in 't water... ze is op zoek naar de pyjama. Vandaag zetten we ons voor d'eerste maal in 't wit, net eerste kommuniekantjes... doch met een zware zonnehelm op 't hoofd. We krijgen den vuurdoop in de Roode zee.

Alles rondom ons is eentoonig: water, hemel; soms een stoomboot die aan de horizont voorbijvaart en een rookpluim over de zee gooit. De D'Artagnan zet z'n reis zoetjes aan voort: hij doet een avond-wandelingske, naar men zou gaan denken - want de avond is heerlijk­koel en de zee glad als een spiegel.

26 december

St. Stephanus of 2de Kerstdag.

De zee ligt als een olievlak: glad en glimmend onder de roode morgenzon. Nu en dan komen er eenige rimpelingen... 't zijn troepen vliegende visschen die aan de oppervlakte komen spelen en een luchtig vluchtje nemen.

De lucht is klaar, geen enkel wolkske. Gelukkiglijk komt er een veluwtje (licht briesje) koelte brengen en op de zee wat rimpeltjes en lijntjes trekken, of eenig speelgolfjes rondstrooien. Kijk, nu krijgen we ook groote sprinkhanen aan boord, tot groot vermaak der kinderen op ' t dek.

't Zijn arme stakkers die uit een vlucht gevallen zijn, vermoeid en doodaf. Men kan ze met de hand vatten en ze laten zich heel gewillig bekijken. Maar men kan nu licht begrijpen dat zoo'n dier­tjes een der zeven plagen van Egypte hebben veroorzaakt. En wat gezegd van onzen luien boot. De machines werken op 't onregelmatigste. We zullen anderhalven dag te laat aankomen te Djibou­ti en dan nog evenveel blijven ankeren om de herstellingen. Drie van de zeven machines werken nog en zijn ook al erg toegetakeld

Men verliest veel stoom en de mazoutverbranding is gestoord. De waterbuizen vliegen d'een na d'ander stuk, en men werkt gedurig om ze te vervangen.

Tot nog toe heb ik niet eens gezegd hoe onze stoomer er uitziet. Niet al te kwaad! 165m op 20, met een diepgang van 12 tot 18m. De gansche hoogte is gemiddeld 50m . Het bovenste dek rond de schou­wen ligt 22m boven zee. De schouwen - waarvan eene valsche - zijn twee kolossen van 5 x 7 x 25 m. De hoogste mast heeft 50m boven 't dek: dus 52m boven de zee. De tonnemaat is 20.300. Paardenkracht: 10.000 . Gemiddelde snelheid 20 knoopen per minuut of 16 mijl in het uur . We doen op een dag 318 à 350 mijlen. De mijl is 1.842 m, dus 530 à 580 km.

't Bootje kan 2.000 passagiers bergen, en heel wat goederen daarbij. Nu heeft hij aan boord 360 mensen voor 1ste en 2de klas en een dui­zendtal voor 3de en 4de klas. De bemanning bestaat uit 250 manschap­pen. Dus zijn we ongeveer 1.700 koppen aan boord. Alles is fijn ingericht: T.S.F., elektrische verlichting, boek­zalen, rookzalen, speelzalen, drinkzalen, muziekzalen en al wat ge wilt. Doch men zou veel beter zorgen voor de 4de klas. 't Ziet er nog erger uit dan een varkenskot! Die fransche booten hebben veel getoeter en verlaksel maar van binnen zit er veel rotheid en vuil onder. 'k Heb er genoeg van! En de fransche regeering laat zoo haar soldaten vervoeren, laat zoo vreemdelingen en landverhuizers overbrengen! Schade en schande voor miskenning der mensheid.

Doch schouwen we niet al te lang op zooveel miserie, 't is te pijn­lijk... want wat al zedelijke ellende moet daar niet heerschen! Tegen den middag hebben we toch 186 mijlen afgelegd in 24 uren . Dus enkel wat meer dan de helft van de gewonen afstand. In den na-middag varen we wat sneller.'t Is brandend heet, maar een windje komt soms de warmte verjagen en is de boode van een prachtigen zoelen avondstond, met schoonen oosterschen hemel.

We varen voorbij Gebel Tiers, een rotsachtig eiland van klippen om­geven. Een mooier schijn heeft de vuurtoren die ver over de zee zijn bundels licht zwiept. De nacht wordt killig: regen en wind. We worden lustig gedobberd en dansen willens nillens.

27 St. Jan Evangelist .

De dans duurt voort... de hemel is nochtans open en blauw, doch de wind blijft geweldig blazen. We steven nu voorbij twee bergachtige eiland-groepen: Gebel Lougour en Il Harnisch. Een kleinen steamer "Craconie" snijdt ons parmantig den boeg af voorbij de vuurbaak. Alsof onze boot door jaloersheid wordt gebeten, gaat nu ook hij snel­ler varen!

Tegen 10 uur hebben we Moka in zicht: de grootste koffie-markt der wereld.

's Middags zijn we in de straat ven Bab-el-Mandeb en varen voorbij 't versterkt eilandje Perim.

Natuurlijk zijn het de Engelschen die deze belangrijke sterkte in hun macht hebben. Onze boot strijkt dus de fransche vlag voor

den engelsche die hoog op een staak wappert. Een prachtig zicht: witte huizen, witte kazernen en moskeeën of tempels, scherp afgelijnd op bruin-groene rots. Geen enkele boom of struik, geen ander gewas dan bergmos op heel het eiland ... dreigend met dood en vernieling al wie tegen wil en dank daar voorbij zou willen, liggen de vestingen daar te blekkeren in de zon.

We zien nu ook de kusten van Abyssinië, een barre wildernis: ook de dorre Arabische oevers steken op en een lange karavaan tiegt juist voorbij door een bergengte.

Onze boot vordert weer luier. 4 ketels zijn hersteld, nog 3 moeten vermaakt ... Maar er is geen zoet water genoeg meer om ze opnieuw te doen werken. Te Marseille heeft men de werking der machines niet genoeg herzien, en goedgekeurd voor de afvaart zonder veel omwegen. Nu moeten ze het bekopen: tijdverlies, schade aan mazout en zoet water. Voddeventen dat ze lopen !

28 december De onnoozele kinderen .

Dees nacht zijn wij hier de haven binnen geloopen na veel incidenten, veel gedamp en getoeter. Een lawaai naar 't schijnt om de wereld doen te vergaan. Doch 'k heb ze maar laten boeren en vast door geslapen tot groote ergernis mijner twee gezellen die wakker in hun bed lagen te draaien en te wentelen.

Na onze geestelijke oefeningen lieten we ons aan vasten wal brengen door een motor-bootje. Rondom ons zwommen zwartkopjes: geen kik-vorschen jongskes zulle, maar echte negertjes die achter geldstukjes duikelden met verbazende snelheid en behendigheid. We lieten ze duikelen dat het hun hartje lustte en trokken naar Dji­bouti - Het is de hoofdstad - hoed af a.u.b. - van de fransche kolonie der Somali-kust. Het is één stad, neen, liever 't zijn 4 aan elkaar gebouwde steden: Europeesch kwartier, Negerkwartier, Nomadenwijk.

Het is een vies volkje: vuil en lui, echt Arabisch, Afrikaansch en echt alles wat ge wilt. 't Loopt en 't krioelt er, en 't werkt maar niet, 't bedelt van 's morgens tot 's avonds, den godganschen dag.

't Europeesch stadje is netjes en goedgebouwd - maar met welke straatwegen! - 't zijn groote woningen en magazijnen. In een ver­loren hoekje staat het kerkje netjes en klein. Er is slechts 1 pater capucien: zijn missie heeft 300 km in de ronde !!! Het inlandsch stadje is echt kenschetsend voor arabische en afri-kaansche gewoonten. Alles gebeurt er natuurlijk op straat, dat spreekt vanzelf.

De groote chic voor een neger of Arabier is met een hemd te loopen, fladderend boven de broek uit. Zoo ziet ge er wandelen, mooie typen met een stokje draaiend en een gebedelde cigaret smorend. Hij is een koning te rijk, dat is te zien aan z'n statig fiksche houding, zo hij over dat plunje nog een versleten jas à la dernière mode kan dragen.

De kooplui zijn echte stroopers, maar als ge slim en geduldig zijt hebt ge ze toch beet op den duur. Ze vragen 7 maal te veel voor hun waar om zeker de waarde te krijgen.

Tegen de middag keerden we weer aan boord, want 't was te heet aan wal . Dan zagen we dat volkje met z'n toeren aan boord komen om geld te slaan uit nietsweerdige snuisterijen.

Na drie uur gingen we weer aan wal om brieven te posten en het volk meer van nabij te zien.

't Was een belangwekkend uitstapje. Warm is het, doch er is veel te zien en veel te leeren.

Eerst gaan we naar de Muzelmaansche wijk: daar zult ge geen vrouw zien, tenzij een arme weduwe of zoo die moet werken voor haar kost. Maar mannenvolk is er genoeg. Een heele straat vol naaimachienen en kleermakers druk aan 't werk. Ze zijn wel een honderdtal op z'n minst. Heel aardig om zien. Verder leerlooiers, mandenvlechters, struisvogelhandelaars, veerenbereiders enz. Ook veel niets­doeners en straatslijpers die hun tijd slijten met beuzelarijen, pijp of koffie slurpend. En daar rond en er boven en er op: vliegen, muggen, en muggen en vliegen.

Hier is alles nog deftig op z'n oostersch. Maar het arme negerstadje: armtierige huisjes, schamele hutjes aaneengerijd en tegen elkaar leunend om steun en sterkte te vinden. En daarbinnen leeft opgepropt tot stikkens toe een talrijk volkske: groot en klein alles ondereen want er is maar een eenige kamer. Doch deze gevestigde negers hebben het nog wel vergeleken bij de rondzwervers die zich te Djibouti komen vestigen gedurende enkele weken of maanden per jaar .

Ze leven bij groepen in hun hutten gevlochten uit stokken en bedekt

HIER ONTBREKEN 2 BLADZIJDEN UIT HET SCHRIFT VAN NONKEL THEO.

( blz 61 en 62 )

OP BLZ 63 GAAT HIJ VERDER :

Verder dragen ze amuletten, arm- been- en halsbanden: een echte ijzerwinkel.

Als we die ellende zien vragen we ons af of het wel noodig is verder te reizen: hier valt zooveel te werken. Doch de gehoorzaamheid zendt ons naar Indië.

Op de markt - de open plaats hectaren groot midden het negerdorp -staan geiten, ezels, kameelen te koop. Ze vragen 50 roupees voor een goede kameel.

Daar zijn ook vaders die hun dochters te koop hebben gebracht - want de vrouwen worden gekocht door den man - en men onderzoekt en biedt net als om de dieren.

Het doet pijnlijk aan: op 5 minuten is er een Europeesche en een Araabische wijk waar welstand heerscht - en hier zoo'n armoede en zoo'n moreele ellende te zien.

Die arme mensen, gewoon veracht en miskend te worden, zien naar ons op als naar wonderbeesten op een kermis plein: ze zijn verbaasd te zien dat wij in hen belangstellen. Wanneer zullen zij zendelingen krij­gen? Wanneer zullen zij vrij zijn van toovenaars en mohamedaansche uitbuiters? Wanneer zullen de amuletten vervangen worden door kruisjes en scapulieren?

Frankrijk, de oudste dochter der H. Kerk, wat doet gij voor uw kolonies?

Frankrijk, het land der overbeschaving, wat doet gij voor de op­beuring van uw gekleurde onderdanen? Er is hier één missionnaris voor heel uw kolonie, en nog is zijn werking belemmerd door uw agenten, afgebroken door de uitbuitende kolonisten, die het arm volk het bloed afzuigen!

Wat een rekenschap zullen de blanken moeten geven voor hun gekleur­de broeders!!?

29 december St. Thomas

Nog altijd te Djibouti .

Men wordt ongeduldig want het warme weer prikkelt erg de zenuwen.

Eindelijk varen we nu toch af te drie uur in den namiddag. Wie zou dat hebben kunnen denken ? Iedereen stond dan ook blij verwon­derd op het dek.

Rond 6 uur varen wij tegenover Raz-Bir en dan volle zee tot Aden. De zonsondergang die ik hier zag was een der mooiste. Jammer ge­noeg was de hemel bewolkt en dus konden wij de groene stralen niet zien.

Groene stralen, ja ! Als hemel en zee helder zijn dan ziet men hier naar het schijnt de groene stralenbundel. Het komt voort uit een inwerking van blauw en groen op het zonnelicht. De avond wordt heerlijk koel en de hemel is opgeklaard. We zoeken in den sterrenhemel het zuiderkruis. Nog niet zichtbaar. De hond­star is nog de lichtbaken der zeevaarders in den nacht. De mane­schijn is zoet en ik denk aan Kloos' sonnet "Moeder" ! Het turksch maantje lacht lief. Ik zeg turksch maantje, want het is het eerste kwartier en, wat opvalt, het begint van onder bij ons.

Onze duivelsche boot spuuwt nog veel rook ondanks al de herstellin­gen. Voorwaar vuiler dan een kolenbrander vaart onze mazoutier. En dat voor een mail-steamer 1ste klas. De grootste der Messageries Maritimes. Voor mijn part kunnen die heeren hun matten rollen, als zij hun zaken zoo maar half bekieven.

Zeggen dat een mazoutier geen enkel pluimpje rook mag laten !

Ik vergat te zeggen dat te Djibouti eenige Arabieren zijn opgestapt voor Aden. Die heeren muzulmannen houden zich fijn buiten de Europeesche besmetting.

Een Abyssiniër-neger, een rijk mager heertje waagt het bedeesd zich

in den hoop Europeesche schatteraars en tater-wijven te mengen; doch

hij maakt er een mal figuur.

Ik ga nu maar wat slapen, al is het pas 8 uur, want het zal te Aden, waar wij om 1 uur moeten zijn, weer een oorverdovend geluid en geroep zijn.

30 december 1927

We zijn dus te Aden; en ver van dat 's morgens bij ons ontwaken te bemerken worden wij het tot onze grootste verbolgenheid 's nachts gewaar.

't Was een herrie ven belang. Die arabieren en negers moeten huilen en tieren om te kunnen werken En verbeeldt u: ze hadden een touw-ladder langs den boot neergelaten en daarop stond er een te huilen, het keelgat juist voor ons venstertje.

P. Ward was woedend, P. Jan donderde in zijn bed en gaf den armen man allerlei mooie naampjes. Ik pakte m'n kussen - ik sliep juist onder 't venster - en stak het in de ronde opening ... tot groote verbazing van onzen ongewensten gast die er bijna van omver viel ... maar toch zijns weegs ging met schreeuwen en kommando's huilen. We bleven natuurlijk wakker liggen tot tegen den morgen en kwamen met moeite uit onze kooi met hoofden lijk leege emmers. Na 8 uur gingen we een toertje maken in stad.

Wat tegenstelling met Djibouti . Alles is hier goed ingericht en aangelegd. De havenstad is wat ze heeten de engelsche stad; ook is ze heel Europeesch getint al is de trant natuurlijk Asiatisch en tropisch. De eigenlijke arabische stad, waar ook het engels en en inheemsch legerkamp is, ligt op 8 engelsche mijlen. Wij trappen die te voet af al steekt het zonneke hard, want er is veel te zien onderweg. De baan is puik en mooi lijk er geen te zien is in Bel­gië buiten de Tervuurenlaan te Brussel. We ontmoeten allerlei volk en dingen Negers, muzulmannen, Arabieren, zelden vrouwen - maar duuvelsch veel auto's en donders meer kameelkarretjes. De auto's waren bevracht met allerlei ras en klas, de karretjes voerden het water naar stad of gingen het halen. We bezochten langs de baan het Katholiek-Anglikaansch kerkhof.

Twee Arabische of Mahomedaansche dooden-akkers, een joodsche synago­ge, een moskee: alles bar interessant.

Te Aden zelf bezochten we het katholiek kerk- en schoolgebouw: bijna 't zelfde als in de engelsche havenstad, en lieten ons voeren naar de beroemde tanks of watervangbakken: het 8° wonder der wereld, het bewonderenswaardige van Aden. 't Zijn 8 groote vergaarbakken in de rots uitgehouwen (ge moet weten: Aden ligt in een bergkom; juist een diepe aardappelkom). De bakken kun­nen elk 45 à 50 duizend gallons bevatten. Een gallon is 4 liter. In die bakken wordt het regenwater opgevangen dat op de bergen valt; het zand en andere vuilnis verzinkt en het gezuiverde water wordt in onderaardse putten bewaard. Elke onderaardsche put is voorzien van boomen en struikgewas. Doorheen heel de inrichting groeien bloe­men. Dat is wonderbaar, want op heel den omtrek is noch plant noch boom te bespeuren. Die Engelschen durven wat om zoo'n werk aange­vat te hebben.

De terugtocht te voet is wat lang en het tweede ontbijt wacht ons om 11 uur. Dus nemen we een taxi en doen een rijtoertje rond Aden. Midden op een stadsplein zien we een schoone kudde geiten: puike beestjes, bruingeel en rood en kijkt: vele droegen hun uier opge-bonden in zakskes . Maar waar die kudde weidt weet of zie ik niet ! Verder staan op alle hoeken en kanten rustenden karavanen: elke karavaan heeft zijn voor hem bestemde pleisterplaats. Dan weer het oostersche: heel het leven gebeurt op straat: werken, slapen, eten, rooken. Alleen de vrouwen blijven zooveel mogelijk ofwel altijd binnen. Soms ziet men er een gesluierd over de straat wandelen.

We moesten lachen om de fiere zelfvoldaanheid waarmee Arabieren en andere kleurlingen in taxi of autobus reden . Er zijn er veel ook. Aden is een stadje van 50.000 inwoners en het telt 1500 auto's en taxis en over de 100 autobussen. Al dat sport rijdt links en snijdt linksaf voor z'ns gelijke en rechts voor karretjes, wielrijders of voetgangers .

Dan komen we aan de kazernen: er zijn weinig kolonialen hier; zij logeeren in de vestingen, op de bergen en aan de zee; hier zijn alleen de inlandse Arabische troepen gedrild door engelsche officieren. Aden laat den indruk van een goed georganiseerde en bedrijvige stad uit het Oosten maar die heel wat westersche kleuren op haar vaandel voert.

Wij vertrekken uit Aden om 5 uur in den namiddag en hebben de schoon­ste afvaart van heel ons reis. 't Is de laatste trek naar Indië: we varen regelrecht naar Colombo dat wij de 6° januari zullen be­reiken.

Het gaat dus naar het Oosten en de zon gaat onder juist achter het achtersteven.

De uitvaart uit Aden is heerlijk. De haven ligt sterk verdedigd tusschen de bergen in een diepen inham: de uitgang is maar eng en één schip zou heel de haven kunnen verdedigen.

We steven langs de rotskust en de golven opgezwiept door ons schip klotsen fel tegen de harde strandwanden.

De avond is zoet en we genieten ervan op het dek. We zien de helder blinkende starren fonkelen feller dan bij ons; ook bemerken wij hier voor 't eerst het Zuiderkruis, alhoewel de Noordpoolstar nog flink blijft doorpinkelen: we salueeren dus de twee uiteinden van de wereld en het hemelrijk.

31-12-1927

Den laatsten dag van 't oud jaar of den oudejaarsavond slijten wij nog in de lange golf van Aden. Niets valt op te merken ten­zij dat aan boord veel rumoer en beweging is om het feest dat vanavond zal plaatsgrijpen. Tegen de avond varen wij de kaap Guardafui voorbij. Nu gaan we eindelijk in volle zee komen: de Arabische zee, een deel van den Indische Oceaan.

Deze dag is voor ons de laatste van ons oud-westersch leven. Morgen is het nieuwjaar, het eerste van ons nieuw leven. Wij moeten gaan oostersch denken met de Oosterlingen, met hen leven als zij, willen wij de harten dier arme stakkers voor Christus winnen.

Nieuwjaar 1928

Zalig nieuwjaar! klinkt het alom en ik stuur mijn heilwenschen naar het westen waar ik een deel van mijn harte liet. Nieuwjaar ! Den eersten dag van ons missionnaris-leven, zijn wij tegenover het eiland Socotora - het Xaverius' eiland - en wij vra­gen aan onzen grooteren en heiligen broer van zijn navolgers te wil­len zeegenen opdat dit jaar en al de andere van hun nieuwe leven vruchtbaar zouden mogen wezen voor God en Kerk, voor eigen heil en voor de zielen.

Nu worden ginder verre in ons land de geloften hernieuwd, om de geest te verfrisschen en te herlevendigen. - om de geest te verfris-schen en te herlevendigen - zeker zullen ze daar aan ons hebben gedacht gelijk wij aan hen dachten op den feestdag van het Gezelschap.

Zalig nieuwjaar. Ja, geve God dat het zalig moge wezen voor al wie mij duurbaar zijn !

x x x

We zijn nu volop in de Indische Oceaan en felle moesson steekt op en komt ons heftig tegenwaaien. Ons schip gaat zeer rythmisch omhoog en omlaag en we rollen geweldig. Ik gevoel weer iets naars als ware de zeeziekte op komst. Ik werk tegen. Allo, nog vier dagen en we zijn er. Maar mijns ondanks neemt mijn diner z'n aller- retour.

't Is de zeeziekte gemengd met maagontsteltenissen: gevolg van de dwaze fransche keuken die nu heelemaal uit opgelegde zaken bestaat!

Ondanks al mijn fruit eten wil het ding maar niet werken en komt alles terug langs waar het binnenging .

De zee natuurlijk helpt dat nog verhaasten: maximum de rendement en minimum de temps, zegt P. Ward die ook op z'n bed ligt te grollen.

2-1-1928 Zoete naam Jezus.

's Morgens beneemt de ziekte mij mijn heel devotie . Door den dag geen eetlust, doch alles gaat me weer wel ondanks het dansen. De dag is heerlijk en kalmer geworden, maar met m'n ijl hoofd blijf ik beter te bed liggen.

3-1-1928

Het eten gaat nog niet, alleen voor visch en vruchten voel ik smaak. Ik moet bij den dokter gaan op order van P. Griffoy. Ik ga al weet ik bij voorbaat wat het is: zeeziekte en slechte spijsvertering. Zoo is het! En ik moet alle eten laten en lang en lui blijven liggen... en champagne drinken, vermengd met spuitwater De dokter denkt zeker dat ik een miljonair op speelreis ben! Champagne, en dat voor een geheelonthouder! Maar we gehoorzamen daar het moet en drinken het lustigjes. Vandaag is het stikheet en de visschen kunnen niet meer dan gapen: ze laten zich zoo boven water drijven. Twee reusachtige walvisschen: dolfijnen denk ik, maakten hun jachtpartij en schenen heel niet vervaard van den boot want ze lieten hem heel dicht voorbij varen.

4-1-1928

Warm tot stikkens toe en nog altijd plat te bed. Da's een ver­sterving: niet ziek zijn en te bed moeten liggen. De zee is kalm en de eetlust komt weer: was er maar brood en peperkoek. 't Is aardig, nooit was er meer plezier dan als we gedrieën te bed liggen, kabien 216, het spuwvertrek, is een cirk. Pater Ward is een echte klown, pater Jan is een acrobaat-lacher en ik ben een klown-acrobaat en werk met beiden mee. Gisteren avond was het zoo maar een twee uur lang vertooning, echt gala! Nu we moeten toch iets doen als de hitte het slapen belet. Leve de vreugd en de goei vrienden.

Jan zei: "Ik word neurastheniek. "En hij lachtte dat ie schokte. Ward probeerde om dood te gaan en at voor drie. Ik blijf leven en eet niet.

Zoo in lachende miserie reizen wij naar Indië: het land van belofte en gebraden vogels. Want 't is heet genoeg opdat ze vliegend gebraden worden. Wat peinst ge ! Hier in volle zee, waar er wind en koelte is, wijst de warmtemeter 40° terwijl gijlie bevriest van kou in Limburg en aan de Schelde.

Maar toch liever hier op de zieke boot op weg naar Indië dan ginder met m'n voeten achter een warme kachel.

Tegen den avond ga ik wat de natuur bewonderen . Buitengewoon schoone zonsondergang. De hemel is een kantwerk van wolken en wolkjes, in allerlei grillige vormen: torens, muren, steden, boomen, visschen, al wat ge wilt kunt ge zien, met een beetje verbeelding natuurlijk. En kleuren daarop, heel de regenboog werd uitgeverfd dien avond. 't Is of een half uur de beste schilders hun rijkste kleuren uitstallen, en rijker nog giet de natuur haar kleurenscha-keering door het uitspansel.

5-1-1928

Vooravond van Koningen. De laatste dag op zee. Kalmte op het water en in de Nederlanden, maar de domme fransche keuken haalt mij den maag uit het lijf. Gelukkig is het den laat­ste dag en zullen wij morgen middag te Colombo zijn. Colombo, de hoofdstad ven Ceylon. Om den tijd te dooden spelen wij een aange­naam partijtje schijfwerpen.

't Is 9 uur en alweer warm, wij houden er mee op en gaan wat schrij­ven, terwijl gijlie in België nog te ronken ligt, want bij u is het nu pas 4 uur 's morgens.

's Middags veel eetlust, doch P.Ward is nog niet wel te been: ik blijf bij hem en we doen ons opdienen in de kabien. P. Ward wenscht niets dan peperkoek en zwarte koffie. Maar niets te doen, da's hier niet te vinden.

"Zoo we 25 jaar in Indië blijven leven, Ward, dan beloof ik 25 kg peperkoek." En ik denk er zal wel iemand zijn in België om mij die dan te bezorgen; en leute en leven dat er zal zijn bij zoo'n jubileum.

x x x

Driekoningen 1928

We landen met statigheid en langzame majesteit te Colombo. Het deed ons jonge missionarissen innig aan, te komen in het land van ons verlangen op het feest der openbaring van Jezus aan heidenen. Kon het mooier, kon het indrukwekkender voor een zendeling?

Ook jubbelen onze harten als we Ceylon begroeten, Ceylon, "The lost tear of the old India." lijk het Indisch spreekwoord zegt. "Ceylon, de parel-traan gestort door het oude Indië", Ceylon, het rijkste land van Indië, maar niet het meest Christene. Ons hart voelt veel meer dan een pen kan schrijven, het spreekt een tale die geen woord vermag weer te geven.

We gaan dus aan wal stappen, of ontschepen. Dat vraagt heel wat werk. eerst hebben we de visa's voor onze paspoorten te vragen ... en P. Griffoy met de twee yoegoslaviërs hebben moeilijkheden en zullen 2 uur aan boord moeten wachten.

Dus wij moeten alleen vooruit. P. Griffoy had zaken bij voor het huis Miller en Cie en zoo hebben we een bediende van Miller om ons reisgoed aan wal te brengen. Daar ik wat engelsch kan babbelen, blijf ik met de koelies en Miller's man. De andere zes gaan aan wal en naar Bishops House bij de p.p. Oblaten waar een gul onthaal hen wacht.

Dus vooruit en druk in de weer, tienmaal en meer moeten de koffers hersteld opdat er niets zou ontvreemd worden. Ik moet de koolies te woord staan en ken Engelsch noch Tamul . Maar als 't moet gaat het en 'k spreek Engelsch lijk een Engelsman.

Ja, als de nood dwingt kan men alles. Werpt maar eens iemand midden in een stroom en ge zult hem zien zwemmen lijk 'ne visch al wist hij er ook niets van ervoren.

't Vraagt 3 uur tobben en zwoegen voor de koolies eer we aan land en de douane voorbij zijn . Maar dan zijn al ons pakken in bewaring geleverd onder toezicht der douane tot na ons uitstapje naar Kaudy. Klein reisgoed wordt vluchtig onderzocht. De Pater wil alles aan­geven, doch ik verzwijg de grooten hoop. Pater Griffoy is zenuw­achtig bevreesd.

Doch we zijn de sluwe Engelschen te slim.

En loosweg, als de douanier een kist opent zeg ik:" I forgot to denounce this content." En de vergeetachtigheid wordt aangenomen. Kerkgewaden en altaarornamenten en kruisweg en bloemen, en 't kost aan tolrecht 2,50 Rs. Met dat al red ik een koffer met koperwerk die ons zeker iets van 300 Roupies of 3.300 F zou gekost hebben aan douane, want 't bevatte zes groote kandelaars, evenveel kleine, een kelk en ciborie, altaarvazen en ander. Maar als men kalm en kloek is dan wint men. Men moet stout zijn voor 't geloof.

We zijn er door, wat mee moet naar Kaudy gaat met een Vaudi of ossewagen naar de statie.

Wij gaan op schok door Colombo: moeten nog een uurtje schilderen voor de paspoorten en dan haastig naar een tea-room om een klein smakelijk ontbijt en op weg naar 't station met een klein colombeesch trammetje.

Om kwart voor 2 zijn we aan het Fort Station en om 2:15 u. varen wij mooitjes af met een ware express trein.

Mooi is het te reizen door Ceylon; en men beseft dat men dit rijke eiland genoemd heeft: "The most beautiful and last tear of the old wife India. "De laatste en schoonste traan van de oude vrouw Indië."

Ja heerlijk is het en terecht het rijkste land der wereld. Reist maar eventjes mee:

De trein is geen speeltuig-treintje en de stations van Colombo geen dingetjes om mee te lachen. Alles recht Europeesch en modern degelijk, al zijn de beambten inlanders. Fort en Marudana zooals ze heeten zijn te vergelijken met Vivegnis en Guillemins te Luik . Ons sneltreintje Colombo-Kaudy zou den afstand in 4 uurtjes af-lappen: dat is zoo kwaad nog niet als men weet dat de streek zeer bergachtig is en het 150 engelsche mijlen klimmens is. De reis zet zich prachtig in langs de binnenwaters der Colombo-haven. Eens Marudana voorbij en we zijn reeds midden in den rijken plantengroei der Tropen: want we zijn slechts op 7° van den evenaar 't Zonneke schijnt hier dus wat sterker dan 's zomers in België. De laagste temperatuur is hier 35° en 't kan gaan tot in de 80°. Voor ons was het nu het midden: de zon had medelij met ons zweten en gaf 60°.

Het landschap was een veropenbaring voor ons. Eerst groote water­ingen, waar schoon en veel vee graast, dan uitgestrekte rijstvelden in alle mogelijke stadiën: eerst vers bezaaide, daar ontkiemende, hier in bloei; daar in volle groei en tusschen in de rijpend-gele stukken.

We zagen ook hoe ze de velden onder water zetten om de rijst uit te planten of te zaaien; hier en daar was het oogst, op andere plaatsen waren ze aan 't dorschen met ossen en koeien in plaats van een dorschmachien. Dat alles in een schoon groenend landschap waarachter de heuvelruggen opglooien, begroeid met dadel- en coco-palmen, broodbomen, amandelnoten, vijgeboonen, ook citroenen en appelsienen, specerijboomen en ook eenvoudige bloemboomen zoals de potatoeboom en de roode katoenboom. Alles groeit er in bout-wilde wemeling heel het jaar door groen, heel het jaar door in bloem en in vrucht terzelfder tijd: en daarin krioelt het van dansende en springende apen, fraaie gevederde doch weinig zingende vogels. Doch leeuwen of tijgers, slangen of ander wild zagen we niet.

De trein snelt steeds verder en we vliegen eenige staties voorbij, stoppen ook ettelijke keeren en lezen aardige namen van plaatsen en zaken, zien mooie typen van Singhaleezen, Tamoels, Hindoes, Anglo-Indiërs, burgers enz ...

De steedjes en dorpen zijn echt mooi als ligging en inrichting en dragen elk buiten het gewoon oostersch karakter een eigenaardig tintje. 't Liefst zag ik de dorpen der Tamoelse en Singhaleesche boeren, diep verborgen onder palmboomen en ander struikgewasch. Het leeft er alles zoo vrij en blij, zoo open en gastvrij. Natuurlijk zijn de lieden heel anders als bij ons. Vooreerst hun kleur, 't zijn alle bronzen mannekens, daarna veel ronder en aarts-vaderlijker in hun manieren. Hetgeen ons westerlingen opvalt is hun vrijheid en eerbied tevens tegenover de blanken. Geen slaafs­heid maar een dankbare vriendelijkheid. Vooral de Swamis, zooals ze de paters noemen, zijn hooggeacht door iedereen, al behoren ze tot geen kaste.

Iets wat zeldzaam geworden is in 't overbeschaefde en stoffelijke westen: hier is overvloed van prachtige lieve kinderkopjes. Dat doet ons goed aan, maar tevens is het een diepe les voor de ka­tholieken: Hindoes, Boudhisten, Mohamedanen en anderen zijn fier op hun groot getal kinderen en 't zou kunnen een dringend gevaar worden voor 't oude Christen Europa dat dreigt uit te sterven. Het landschap gaat nu teenemaal veranderen: de bergstreek begint en we klimmen dra op tot op 1600 meters want Kaudy - de bloemen stad - troont midden op de hoogvlakte.

De bosschen, plantages en rijstvelden blijven ons steeds verlus­tigen, doch onze belangstelling gaat naar de hooge toppen en schoone bergruggen. De Robber-top met zijn beroemde rooversburcht uit de 17° eeuw, de Rijkel-top: net een geopend boek, daarachter nu onzichtbaar de Adams-pick, zoo genoemd omdat men daar Adam begraven waant dicht bij 't zoogezegde Aardsch-Paradijs.

De natuur wordt wilder, en toch steeds regelmatig bebouwd! Overal thee-, cacao-, katoen-, koffie-, dadel-, en cocoplantages. Daar-tusschen allerlei andere: brood-, roode katoen- en denneboomen. We zijn vol geestdrift en blijheid, want India's natuur ontvangt ons heerlijk, en verfrischt ons met bananen en ananas, aangeboden door heerlijke kroeselkopjes tot groote afgunst der aapjes die dat ook lusten. Om 6 uur zijn wij te Kaudy . De vriendelijke Pater Lambotte is aan 't spoor en troont ons naar twee taxi's. Roef ... Roef ... Roeve ... De statie uit en de stad door naar het Pauselijk seminarie. Daar is het een triomfantelijk ontvangst, door de Paters en semi­naristen uit de 24 bisdommen van Indië: zoo ontvangt Indië zijn zendelingen, die komenn op den dag van 's Heeren Openbaring aan de Heidenen.

Na wat opgefrischt te zijn, gaan wij naar 't lof en jubbelen onze dankbare zielen uit. Daarna worden we geherbergd en volgen weer 't gewoon kloosterleven. Om halftien liggen we als prinsen te ron­ken dat heel het huis davert - P. Jan had vergeten z'n motor stil te leggen -

De nacht is heerlijk en frisch: juist gepast om goed te slapen op een warme reis.

's Anderendaags na ons Heer zijn deel gegeven te hebben zooals 't past, gaan wij den eigendom van 't seminarie bezichtigen: 't is een heel dorp midden een mooie tuin en rijke planterijen. We bezoeken een Tamoelsche familie, hun huis en hof. Ze waren juist de vloer aan't cimenteren !!! Een laag koedrek wordt over de vloer gestreken en alle 8 dagen vernieuwd. Zoo bevloeren de vrouwen alle weken opnieuw het huis. Dat is gezond, zuiver, spaarzaam en ge riekt er nikske van. We zijn nu in de coco-planterij. In Europa kent ge de ronde apennoot, doch op de boomen groeit zij in een dikke groene bolster. Om de vrucht eruit te halen laat men ze drogen; daarna hakt men ze door. De goede vruchten worden ingepakt en vervoerd, de min­derwaardige gedroogd en verkocht voor olie-produkten. Uit de bolster haalt de inlander de vezels en vlecht er koorden en ster­ke touwen van; het overige dient als brand of meststof. De cacaoplanterij is zeer belangwekkend, evenzoo de koffieplanterij en de specerijentuin.

Daarna zien we de smidse, de schrijwerkerij, de hoeve en andere bijgebouwen. De factorijen en de scholen - Talmoelsche, Singha-leesche en Engelsche - worden ook bezocht.

Alles is modern en gezond ingericht, en zooveel is er te zien en zooveel valt er te hooren en te vertellen, dat er geen einde aan zou komen zoo de tijd niet ontbrak.

Dezen namiddag is het sport-day voor de seminaristen: we zijn uit­genodigd.

De Indische Sportsmen hebben ons den besten indruk gegeven, vooral daar we in hen zagen de toekomenden priesters bestemd gelijk wij voor het mooie Indië, waar zij gegroeid zijn uit die gister nog heidensche moeder-aarde.

Het was me een leventje die wedstrijden allerlei en fel betwist. Onze Europeanen zouden nog al wat te verbijten hebben tegen hen. Wij zullen dat morgen ondervinden. Ziehier sommige records: 100 yards in 6", 440 yards in 30", 880 yards in l'12", 1,75 m hoogspringen, 6m50 verspringen, zware hockey-ball, 90 yards ver smij­ten. Daarbij een serie aantrekkelijke volkspelen, heel kundig en koddig.

Zondag 8 januari - Feest der H. Familie

Dat feest werd goed gevierd in de kerk en ook daarbuiten. Na de hoogmis had een vurig partijtje tennis plaats tusschen P. L'Hoir, rector van 't seminarie en P. L'Hoir, onze gezel.

In den namiddag mieken we een puik auto-ritje: aangenaam verzet en zeer leerrijk.

Eerst ging het door Kaudy met zijn wijd beroemde Boudha-tempel: er wordt een H. tand van Boudha bewaard en vereerd; zijn protestantsche kerk en college, zijn mooie katholieke kathedraal en kloosterscholen,zijn eigenaardige volkswijken, waar alles, zelfs de intiem­ste zaken op straat gebeuren. Men ziet er het nooit -geëindigde vlooien-vangen, de ingewikkelde toilet-zitting van vrouwen en meisjes, het bidden van monnikken en zeldzame fakkirs. Dan rijden we naar de bloementuin van Paradenia met z'n Engelsche landbouwschool. In dezen heerlijken tuin zijn al de gewasschen samengebracht en gekweekt die groeien en bloeien in Ceylon, Indië, Australië, Brasilië. Men staat verbaasd omhoog te schouwen naar reusachtige boomen, in Europa gekend als kleine mooie kweekplantjes of potbloemen en sieraadstruiken.

We rijden langs den mooien zand-rivier: de groote zandstroom van Ceylon, en zien groote Heilige vijgeboomen - Boudha heeft onder zulk een boom gedroomd en onderwezen - die hun takken weer doen in den grond groeien.

Het gaat langs een kronkelende rijweg naast diepe ravijnen en rots-kloven, naast het diepe water bezoomd met wild-weelerigen planten­groei. De beste Europeesche autovoerder zou u duizend maal in den stroom of in een afgrond doen tuimelen; en onze Buick rolde nu zachtjes aan in sneller rit voortgestuurd door een kalm Singhalees. Wij bezochten de schoone plantage en bungalow van mr Bemelmans, een Belg, hier goed gekend en hoog aangeschreven in de streek. We bereiken het olifanten-bad: een twaalftal dikhuiden namen hun bad en werden duchtig afgeschrobd. Drie andere heeren met slurf vertoonden hun beste kunsttoertjes, die in België duur zouden betaald worden, en hier te zien zijn om een stuk suikerriet voor mr. Olifant en 1 anna voor z'n cornak.

Terug thuis stonden we voor een uitdaging der seminaristen. De phi-losofen wilden zich eens meten met Europeeërs - ja !! We werden verslagen in volley-ball met 5-2. Zij speelden flink en hielden goed samen als ploeg. Wij hadden betere spelers, doch minder samenhangende taktiek. Wat wonder: we hadden nooit gezeven samengespeeld en hadden sinds 5 maand geen bal meer gezien. Doch de eer aan de overwinnaars! Handig en kalm wisten ze ons te ver­schalken door hun rap en wisselend spel!

Daarna een mooie lof - maar de zang evenals onder de hoogmis is te zacht en te traagzaam voor ons vlaamsch oor en hart.

's Avonds is het afscheids-groet, daar we morgen vroeg zullen afreizen. Wat hartelijkheid en eenvoud heerschte er bij die vete­ranen van het missie-veld !

Maandag 9-1-1928

De reis was zeer aangenaam in den koelen frisschen morgen. Het werd geleidelijker warmer naar gelang wij afdaalden en Colombo naderden. We kwamen ertoe om half elf en 't kookte en braadde er reeds deftig.

Onze zaken verliepen best bij Cook en Cie, in de douane en aan de statie. Onze getrouwe warf-clerk van Miller & Cie was weer op post net lijk verleden vrijdag. Zijn hulp was ons zeer nuttig daar hij land en volk en gewoonten kent. Hij hield ons vrij van kommer en zorg en ... van dieven.

De dag besteedden wij aan een bezoek bij de P.P. Oblaten en aan de stad, en om 6 uur 's avonds stonden wij kant en klaar voor het vertrek. Onze koffers waren in den wagen gestopt en wij hadden 10 goeie slaaplaatsen voor den nacht - vooral dank aan een goede fooi.

Een fransche pater van de Trinconmalee missie - oud kennis van P. Streignart en oude gast van 's Heeren-Elderen gedurende de oorlog - begeleide ons: P. Van der Busch.

Doch bij ons afscheid stond ook heel het volkje van koelies en bedienden daar te wachten op hun babiche (een fooi). Ze kregen elk een kleine handgift en de Christenen - er waren er een goed aantal - ontvingen eenige rozenkransen, beeldekens en medalies tot groote voldoening.

Aan onze mohamedean hadden we ook gedacht, maar de arme man had tranen in de oogen als hij de vreugde der Christenen zag bij die kleine geschenken, andere dan geld. Gelukkiglijk had een onzer een medalie van St. Ignatius; P. Van den Busch wijdde ze. Ik gaf ze aan onze gedienstige geleider, hij was in de wolken en beloofde dit klein aandenken altijd te zullen dragen: ik sprak hem wat over betrouwen op God en 't geluk dat dit kleine medalieke kon brengen ... Kwaad zal ze hem niet berokkenen en ik hoop dat de Heer zijn hart zal vervoeren dank aan St. Ignatius en de gebeden onzer Christen-katholieke mensen.

Nog een flinke handdruk met P. Van den Busch en de trein schoof vooruit!

De nacht was gezellig en rustig tevens. De slaap was ook niet al te kwaad al werden we wat hard geschokt. Maar allo!... Om 5 uur werden we gewekt voor thee en ontbijt. Ik was zoo stijf als een plank maar na eenige stappen op en neer in 't rijtuig was het er uit.

Vandaag zouden we - den eenigsten keer op ons reis - noch mis noch kommunie hebben, dat was nogal pijnlijk, maar ons Heer voor­ziet alles best. We hadden een goeden overtocht naar Indië met een klein mailboat van Talaimannar (Ceylon) tot Dhanuskodi(Indië) Ik hoopte mij rustig te houden voor dees 2 uurtjes om niet zee­ziek te worden.

Ja ! Toen we goed aan 't schommelen waren, moést ik uit mijn hoekske om te gaan zorgen voor de paspoorten, daarna was het weer te doen met de tolbeambten. Doch dank aan een fransche Pater Bodelle was alles goed voorzien: de chef-officier der boot was een katholiek alsook de politie-overste en veel tolbeambten en dus uiterst vriendelijk voor de Paters.

Zoo staan we op Indische bodem en stappen in den South India Railway naar Madurai en Kodaikanal, waar we aan komen rond 5 uur in de namiddag. De dag was heet geweest en nu moesten we op klim-reis naar Shembayanur 5' mijlen ver de bergen in! Kodaikanal: alles goed en wel, maar niemand was er om ons op te wachten. De brief was uit Kaudi verzonden maar hier nog niet toegekomen.

Zoo, we moesten ons uit den slag trekken. Rap gezorgd voor ons reisgoed, alles geregeld met een auto-huurder en dan weg ! - Ja maar, moeilijkheden voor het reisgoed der ons vergezellende S1ovenen: zij reizen verder op naar Trichinopolis, Madras en Calcutta en alles wordt hier ontscheept !!! En de trein is weg eer dat we kik of mik konden zeggen. Gelukkig was P. Vizjack op tijd terug in 't rijtuig. "Arme pater, ge moest ook verbluft zijn !" Nu aan 't parlementeeren over het gepak. De heeren statie-regeerders te Kodaikanal kenden Tamul, malayalans, Telegu doch weinig en

gebrekkig Engelsch. Ik stond daar ook met gebroken Engelsch en

had geen heeten aardappel om het klaarder en duidelijker te maken.

We komen toch 't akkord: het reisgoed zal met de Mail van 10 of 10 of 12 uur dees nacht doorgezonden doch het kost 11,20 Rs. daar, beweert men, 9 koffers te veel is voor 2 reizigers. 't Was waar ook daar het gewicht boven de 12 centenaren liep.

Eindelijk konden we demareeren voor onzen eindrit. Het zwaar beladen autobusje rolde snel voort langs de groote motor-road die van de statie uit eerst door de vlakte naar het dorp in de bergen opklauwtert. We zaten gezevenen gedoken tusschen twaalf zware koffers en evenveel reiszakken: niet al te plezierig.

Drie uur zou het ritje duren. 't Is nu 6 uur. We rollen door een dorp waar veel leven en beweging heerscht van lieden en van beesten.

Langs den weg kruisen we een voortdurende karavaan waterdraagsters, lieden die uit de rijstvelden en planterijen afdalen, ossenwagens en ander gerij: nog zoo twee dorpjes voorbij met altijd hetzelfde leven. Het is nu duister en de elektrische en petroleum lampen verspreiden hun vertwijfelend licht in den donker. Daar is juist een avond-offer bezig: de lieden zijn heel devoot en vreesachtig voor de godheid ter aarde gebogen terwijl de offeraars water over hen uitsprenkelt - daar zal wel wat van de koe bij zijn!

De klimming begint nu: langzaam maar zeker rijden we voort tot op 6000 voet hoogte. We maken nog drie standplaatsen om den motor af te koelen, worden wreed geschommeld en voelen dat het kouder wordt: we rijden door de wolken!!!

Eindelijk... daar is het college.

Alle vensters in licht... Iedereen bereidt er zich om te gaan slapen... De Belgen waren rap beneden en p. Minister was dra bij de hand. Gul en feestelijk onthaal, duchtig avondmaal en we worden naar onze kamers getroond door heel de Belgische kolonie!

Of we sliepen dien eerste nacht.

11-1-1928

Hartelijke en vreugdige kennismaking met onze nieuwe medebroeders. We gaan alles eens goed afkijken en geraken gewoon. Alles opper­best. 's Namiddags speelden we hier onze eerste foot-ball match met de clip_image015Engelschen en Indiërs en 't liep goed van stapel.

12-1-1928

Wandeling en pic-nic op den Schenbayanur pic, een duizend voet hooger dan het huis. We zitten 2.100 meter hoog en hebben een mooi uitzicht op een vallei: het heele Madurai Distrikt.

14-1-1928

Naar het Kodaikanal-meer.

Ja heusch ! Een echt meer op meer dan twee duizend meter hoogte in de bergen. En prachtig ! Het is het zomerverblijf der Europe­anen en der rijke Indiërs en Radjahs. Als het te heet is in de vlakte klimmen ze naar hier op - in auto natuurlijk - en laten het beneden heet en brandend zijn. In mei is het soms boven 100° in de zon - hier is het nogal koel: 45°.

17-1-1928

We zijn nog altijd in verlof Het schooljaar begint hier op 6 fe­bruari.

Vandaag uitstapje naar de Fillard-Rocks en ganschen dag op marsch van 6 uur 's morgens tot 6uur 's avonds, met enkele rusturen voor eten en siësta . We keeren naar huis langs de schoonste en wildste vallei der Fellney-Hills: de Livings, en staan voor een waterval van 400 meters.

23-1-1928

Adukam, Perimal-Piek, vlakte en terug naar boven. Verbeeld u dat ge een 800 meters hooger klimt dan de 1800 waar ge reeds zijt, dat ge dan 9 engelsche mijlen wandelt tot op den Perimal-Piek en dan stillekens afdaalt door jungle, wouden, planterijen langs een steile weg naar het kleinste dorpje Adukam. Van daar voort over rots en top langs een smal bergpadje dat kronkelt en daalt naar de vlakte. Ge wandelt dan onder een brandende zon nog een uurtje of zoo, komt onder een heerlijk woud en vindt een frisch klaterend beekje. Ge eet een brokje en weer op weg nu terug klimmen.

De drie eerste mijlen zijn een echt vagevuur. Ge moet rusten aan
elke mijlsteen. 't Is middag nu en we nemen ons dinner en rusten
wat nabij een bergstroom. Dan verder op weg, 6 mijlen klimmens
langs steile paden die schijnen loodrecht op te loopen. Gelukkig
hebt ge goede nagelschoenen en een flinke alpenstok!
Ge klimt zo drie uur en zijt aan de negende mijlsteen. Hier neemt
ge uw vier uren thee: namelijk ge drinkt aan een bergbron en eet een brokje, voorzichtig zijnde dat de apen uw brood niet komen stelen.
En voort.

Dra zijt ge op 6000 voet hoogte en het huis is in 't zicht. Nu klautert ge nog wat en daalt weer uit louter amusement om weer eens te kunnen klimmen... en ge zijt thuis. Niet al te vermoeid, en goed gesteld om morgen uw retraite te beginnen.

24-1-1928

Rustig uitstapje naar een schoon zicht op de wijde vlakte: het Fisherseal. Jammer, de vlakte is heel overdekt met wolken, slechts nu en dan komt er een glimpje zichtbaar: blinkend hoekske onder de zon. Zie, zoo zijn we klaar voor de retraite!

Tot nu toe heb ik reeds verscheidene malen gelegenheid gehad een dorp van naderbij te beschouwen. U kunt u moeilijk zooiets verbeelden. Met onze westersche gedachte en beschaving leven wij in onze gewoonten en levenswijze en zetten die in Oost of Zuid. Het Oosten of bet Zuiden zijn voor de Westerlingen de warme landen waar allerlei schoon groeit en bloeit, wilde dieren en zeldzame planten leven en we zijn niet ver mis.

Maar zoo'n oostersch dorp is geen negerdorp van Afrika of een bohemerdorp in Bohemen of Bosnië, het is ook geen Turksch of Arabisch dorp. 't Is een mengeling van oost en west, eigen en vreemd, met al de voordelen en al te dikwijls de gebreken en vooral de miserie en de ondeugden.

Lijk dat volk leeft en krioelt en werkt en snokt en luiert en niets doet, is het moeilijk de balans zijner beschaving op te maken op moreel en godsdienstig gebied.

Al te dikwijls is het leven er dierlijk, heel gewoon weg: en alleen de godsdienstige offers geven er uiterlijk iets menselijksch aan. Offers en godsdienstige baden, gebedsformules en voorschriften maken heel het godsdienstig leven. Dan elke familie is bijna een kaste, elk beroep, elke tak van han­del of bestaan vormt een sterk afgesloten kaste. Hier in de dor­pen hebt ge doobhis - of wasschers - , wegarbeiders, putuithalers, hondenmannen, ossedrijvers, coolies, enz ... Allen zijn zij kaste-mannen: geen huwelijk is mogelijk tenzij in de kaste, de kaste in het dorp, is één familie en zoo heeft men de groote plaag der huwelijken in gesloten kring, die het ras verarmen en doen weg-teeren: vandaar de groote kindersterfte - ook veroorzaakt door de te groote jeugd en de te vroege rijpheid der ouders - vandaar de ongeneesbare ziekten enz ...

Bij de Christenen is dat alles reeds beter, natuurlijk; en men kan goed en gemakkelijk bemerken aan mannen of vrouwen of kinderen zoo zij Christenen, hindoes, boudhisten of muzelmanen zijn. De Christenen, vooral de katholieken zijn heel wat deftiger, vreugdiger en levenslustiger dan de anderen. Ik ben er getuige van geweest op zondag 22 januari.

Daar zouden twee echtelingen, uit het hindouïsme bekeerd, gedoopt worden. Br. Sama, een bekeerd Brahmaan [en] Br. Stanislaus hadden die bekeering bewerkt. Eenige Belgen waren verzocht den doop bij te wonen.

We gingen dan naar Mundjikel (Kodaikanal's parochiekerk). De H. Mis was begonnen toen we er kwamen. 't Was indrukwekkend die menigte te zien: ingetogen en diep godsvruchtig. Aandoenlijk was het voor ons de mooie Talmoesche gebeden en liederen te hooren. En dan !... Die vele communiën van mannen en vrouwen en kinderen, oh zoo schoon devotelijk.

Na de H. Mis was aanstonds het lof daar de menschen van verre kwamen en moeilijk 's namiddags konden terugkomen. De zusters Augustinnessen van Leuven zongen het lof: 't was engel­achtig mooi, dit "Salutaris Hostia", die "Tantum" van Verhulst en vooral deed ons wonderlijk goed de "Wees gegroet !" in 't Vlaamsch gezongen . 't Was een delikaat gedenken van Zuster organiste voor de nieuwe vlaamsche zendelingen.

Dan de mooie doopplechtigheid gevolgd van de H. Communie der twee pasgedoopten.

Ze waren mooi die twee volwassenen: man en vrouw zoo vereenigd in de bekeering,het doopsel en de H. Communie. Wat waren ze blij en gelukkig en hoe luide getuigden ze hun geloof.

Dan gingen we de Dames Augustinnessen begroeten en werden er vrien­delijk en gul ontvangen door heel de kloostergemeente. We keerden terug echt gelukkig en voldaan. Ons missionaris harten liepen over van goddelijke en menschelijke vertroosting!

Shembayanur 24-1-1928

Vertrek uit België op 13 december 1927 Aankomst te Shembayanur op 10 januari 1928 Dagboek geëindigd op 24 januari.

Sacred Heart College

Shembayanur

Madura Dct .

British India

L . D . G . M .

Aan mijn dierbare moeder, zusters en broeders en verwanten opgedra­gen in dankbare en verkleefde herinnering! Mijn hart is bij U in den Heer !

Theo Moens kwam terug naar België in 1979.